kracht gebleken om hervormingen tot stand te brengen.
De actie voor vrouwenkiesrecht moet echter met kracht worden voortgezet. Door deze actie moet het der Regeering mogelijk gemaakt worden zich niet te verzetten tegen vastlegging van mannen- en vrouwenkiesrecht in de grondwet. Immers, als deze regeering eens werd opgevolgd door een andere, die minder gunstig voor vrouwenkiesrecht was gestemd, dan kon dit wel eens voor langen tijd van de baan blijven. Daarom moet het ijzer gesmeed worden terwijl het heet is!
Hierna sprak Mevr. van Balen-Klaar, die zeide zich niet te kunnen neerleggen bij de ingediende voorstellen, omdat zij, indien deze wet worden, vreest voor een langdurig uitstel van de regeling van vrouwenkiesrecht door den gewonen wetgever. De kieswet immers, voorgeschreven in de grondwet van 1887, is eerst in 1896 wet geworden. En al zou de wet er spoedig komen, dan nog zou regeling overeenkomstig de voorstellen tot onbillijkheid voeren. Men wil toch slechts aan een deel der vrouwen het kiesrecht geven en spreekster vraagt zich af: aan welk deel. Een examen-eisch kan niet gesteld worden, daar dit in verband staat met maatschappelijken welstand, die buitengesloten is. Neemt men alleen ongehuwde vrouwen, dan zou men de moeders uitsluiten en deze kunnen dan niet zelve opkomen voor de belangen harer kinderen. Een leeftijdsgrens, zegt spreekster, kan men niet op het oog hebben; men zal den vrouwen het kiesrecht niet op lateren leeftijd willen geven dan den mannen, daar het meisje vroeger oud is dan de man. Het verschil is eerst op het 25e jaar opgeheven.
Verkiesbaarheid zonder actief kiesrecht acht spreekster een groot gevaar voor de vrouwen. Zoolang de vrouwen het recht niet zouden hebben om zelve te kiezen, zouden vrouwelijke vertegenwoordigers in de regeering immers niet haar eigen sekse vertegenwoordigen. De mannen zouden vrouwen kunnen kiezen, die niet de meest gewenschte elementen zijn en dan zoude men geenszins een maatstaf hebben om de wenschelijkheid en vruchtbaarheid van vrouwen in de regeerende lichamen te beoordeelen.
De Vereeniging blijft dan ook eischen algemeen kiesrecht voor mannen en vrouwen. En spreekster wekt alle vrouwen op om zich aan te sluiten bij den strijd. Zij zegt: het vrouwenkiesrecht zàl er komen, maar wie thans niet meedoet, is niet alleen tegenstandster van haar eigen belang, doch belemmert den voortgang der maatschappelijke ontwikkeling.
Daarna was het woord aan Mr. van Leeuwen, sociaal-democratisch afgevaardigde der Tweede Kamer voor Utrecht II. Hij is van meening, dat de Regeering met haar voorstellen de belofte, afgelegd in de Kamervergadering van December 1913, is nagekomen, maar zij gaat uit van het standpunt dat ze niet verder kan gaan dan de meerderheid in het land wil. Spreker meent dan ook dat getoond moet worden, dat door het Nederlandsche volk in zijn geheel vrouwenkiesrecht wordt begeerd.
En als dit geschied is, daarvan is spreker overtuigd, dan zal minister Cort van der Linden er zich niet tegen verzetten dat het vrouwenkiesrecht in de grondwet wordt vastgelegd. Mr. van Leeuwen wekt dan ook zijn gehoor op met alle kracht den strijd op te nemen en flink propaganda te maken door het geheele land, en wel in de eerste plaats moet rechts voor vrouwenkiesrecht gewonnen worden.
Na deze rede legde de presidente de verklaring af, dat de Vereeniging niet protesteert tegen de regeering. Zij is de regeering dankbaar dat ze zoo ver is gegaan, als ze meende te kunnen gaan, en spreekster stelt het zeer op prijs, dat de minister in de memorie van toelichting heeft verklaard amendementen van verdere strekking dan de ingediende voorstellen te willen aannemen.
Dr. Jacobs zegt verder, dat de propaganda onder de rechtsche ingezetenen niet wordt vergeten en zij de rechtsche zijde ook niet zoo zeer vreest, daar de vereeniging tal van rechtsche leden telt, zoowel onder de Christelijken als onder de Katholieken. Spreekster koestert slechts vrees voor de conservatieven!
Mr. Marchant, afgevaardigde ter Tweede Kamer van Deventer, die thans het woord voerde, twijfelt of de interpretatie van het voorgestelde grondwetsartikel, n.l. ‘het kiesrecht wordt toegekend aan vrouwelijke ingezetenen, voor zoover de wet haar bevoegd verklaart’, wel juist is, daar ze geen uitdrukkelijken wensch te kennen geeft, maar voor den gewonen wetgever een deurtje openlaat. Denkt men thans dat het voorstel slechts op één wijze kan uitgelegd worden, dan zoude men later tot de conclusie kunnen komen dat er toch niet staat wat men eerst gemeend heeft. Daarom moet twijfel aan