| |
| |
Hoofdartikel
Het Europeesch evenwicht.
De machtsbalans der groote mogendheden in Europa is gedurende de 2e helft der negentiende en het begin der twintigste eeuw aan groote schommelingen onderhevig geweest. De oorzaken dezer schommelingen waren in dit tijdperk niet steeds dezelfde. In de 2e helft van dit tijdvak was het de koloniale politiek der groote mogendheden die grootendeels de groepeeringen der groote staten bepaalde, terwijl in het eerste gedeelte de onderlinge verhouding der staten voornml. afhing van de binnenlandsche toestanden, met name van de ontwikkeling van het jeugdige, in opkomst zijnde, liberalisme, dat, nog in zijn Sturm- und Drang-periode verkeerende, maar al te veel
| |
| |
zijn toevlucht nam tot revolutionnaire maatregelen, althans samenwerkte met die partijen, die meenden door barricades den strijd tusschen het absolutisme en de volksvrijheid te kunnen winnen. Zoo steunde Rusland bijv. Oostenrijk, toen dit land het onderspit scheen te moeten delven tegenover de nationale beweging der Hongaren en Slaven, alleen, omdat Rusland vreesde dat dergelijke revolutionnaire bewegingen op Rusland zouden overslaan.
Nadat in Engeland, in de jaren '40 tot '50, de liberalen tegenover alle andere parlementspartijen te zamen het veld behouden hadden, kreeg dit land als practisch resultaat eene behoorlijke regeling voor den arbeid van vrouwen en kinderen in de mijnen, doch vooral van beteekenis was het zegevieren van het vrijhandels-beginsel. Een uitvloeisel hiervan was het streven naar 't bezit van nieuwe koloniën en uitbreiding van de oude. Elke gelegenheid om zich met de Oostersche of Aziatische zaken te bemoeien werd met beide handen aangegrepen. In 1840 verrees de Oostersche kwestie opnieuw door den dood van den Sultan. Engeland wilde zijn verflauwden invloed te Constantinopel herwinnen, vooral om Rusland daar niet het heft alleen in handen te laten. De vijf groote mogendheden besloten op initiatief van Metternich de hangende kwestie internationaal te regelen. Het punt dat de mogendheden als voorwendsel opgaven, om zich met de Oostersche zaken te bemoeien, was de strijd tusschen Turkije en het voor dit rijk in 1833 verloren gegane Syrië. Toen reeds dreigde er een algemeene Europeesche oorlog terwille van de Oostersche warboel, waarbij natuurlijk de werkelijke motieven van de betrokken staten inderdaad zoo baatzuchtig mogelijk waren. Frankrijk stond aan den kant van Mehemet Ali, sultan van Egypte, de overige staten ondersteunden Turkije. Engeland deed dit omdat het Mehemet Ali niet te machtig wilde hebben, (met het oog op zijn toekomstige plannen t.o. van Egypte), terwijl de Tsaar aan de zijde van Engeland gedreven werd door zijn tegenzin tegen het Huis van Orleans, en Oostenrijk meende in een ongerept Turkije een goeden bufferstaat tegenover Rusland te hebben. Pruisen sloot zich bij hen aan, uit vrees voor Frankrijk. Zij sloten de quadruple alliantie, die speciaal tegen Frankrijk gericht was. Mehemet Ali, steunende op den macht van het Fransche rijk, weigerde zich te onderwerpen en werd verslagen, zoodat Syrië aan Turkije toebedeeld werd. Frankrijk was
hiermede schaakmat gezet, hetgeen Minister Thiers door de wapenen wilde wreken. De koning van Frankrijk, Louis Philippe, weifelde echter, verving Thiers door Guizot, die den vrede wist te bewaren. Het eenigste, wat Frankrijk op de internationale samenkomst kon bereiken, was de ontbinding der quadruple entente en de ‘convention des détroits’, waarbij Bosporus en Dardenellen voor oorlogsschepen van alle naties gesloten werden.
De groepeering, hierboven beschreven, was niet van langen duur, omdat de beide bondgenooten, Engeland en Rusland, uit de quadruple entente haast ongemerkt in mededingers veranderd waren. Dit was de oorzaak dat Engeland toenadering zocht tot Frankrijk, zoo gauw als het ministerie Melbourne was afgetreden. Frankrijk echter bleef voorloopig daar ongevoelig voor, omdat het zijn moreele nederlaag vooral aan Engeland toeschreef en bovendien naijverig was op Engeland's succes in het Oosten, bijv. een handelsverdrag met Turkije en een met Mehemet Ali, waardoor Engeland het handelsverkeer over de landengte van Suez gewaarborgd werd.
De verhouding tusschen Engeland en Rusland werd allengs gespannen, omdat bleek dat ook in Oost- en Midden-Azië de beide rijken in elkaars vaarwater zouden komen. Engeland had nml. op onrechtmatige wijze, door opzettelijken smokkelhandel, China den opium-oorlog opgedrongen, die eindigde met het in bezit nemen van Hongkong en het openstellen van verscheidene havens voor Europeesche handelsschepen. Dit alles was een teleurstelling voor Rusland, dat tot dusver alleen den handel op China (via Zuid-Siberië) in handen had. Ook in Perzië en Afghanistan bereikten de Engelsche en Russische invloeden elkaar, en hitsten de mededingers de verschillende Indische volken tegen elkaar op en wikkelden hen gewetenloos in onderlinge bloedige oorlogen. Toen sinds 1839 bleek dat het Rusland ernst was om, van de oostkust der Kaspische Zee uit, Indië en Perzië binnen te dringen, was men in Engeland bang voor alles wat van de Russen kwam, en een botsing scheen onvermijdelijk.
Intusschen was van de toenadering tusschen Frankrijk en Engeland niet veel terecht gekomen, daar er oneenigheid ontstaan was naar aanleiding van de huwelijksplannen van de meerderjarig geworden koningin Isabella van Spanje. Pruisen, Oostenrijk en Rusland echter waren het goed met elkaar eens; zij
| |
| |
drukten gezamenlijk het Poolsche nationalisme den kop in, waarbij de onafhankelijke stad Krakau, zonder vorm van proces, door Oostenrijk werd ingelijfd. Uit dezen tijd dateert de oorsprong van het Panslavisme, waaronder verstaan moet worden het streven naar vereeniging van alle Slavische volken, waarbij aan Rusland, als het machtigste slavenvolk, de suprematie werd toegezegd. Deze beweging is allengs van groote beteekenis geworden, omdat Rusland daaraan den grooten invloed dankte die het op den Balkan kon uitoefenen.
Ja, men kan gerust zeggen dat het Panslavisme een der oorzaken geweest is, die samengewerkt hebben tot het uitbreken van den huidigen oorlog. In dit tijdvak (± '40-48) bemoeide Pruisen zich weinig met de algemeene politiek, daar het de handen vol had met den strijd tegen de katholieke geestelijkheid, doch bovenal door den kamp tusschen het liberalisme en Wilhelm IV.
Zoo stonden de zaken, toen de revolutie van '48 in Frankrijk Europa plotseling in rep en roer bracht. Deze revolutie heeft zich door een terugslag in bijna alle Europeesche landen doen gelden en beoogde feitelijk een constitutie op liberalen grondslag in het leven te roepen. Het hevigst woedde het oproer in Parijs, waar in de groote verwarring der partijen (republikeinen, radicalen, monarchalen, Bonapartisten, enz.) tenslotte Louis Napoleon als president verkozen werd, met een monarchale meerderheid in de nieuw gekozen wetgevende vergadering, wat natuurlijk reeds dadelijk een zeer bedenkelijk teeken was, met het oog op de bestendigheid der republikeinsche regeeringsvorm. Ook op de onderlinge verhouding der groote mogendheden had deze beweging invloed, inzooverre dat het oer-conservatieve Rusland te hulp geroepen werd door den jeugdigen Oostenrijkschen Keizer Frans Josef, omdat laatstgenoemde zich ernstig bedreigd zag door de opgestane Hongaren, die met goed gevolg de Oostenrijksche legers, onder Windischgrätz, hadden bestreden. Rusland verleende die hulp volgaarne en spoedig behoorde de opstand tot het verleden.
Oostenrijk en Pruisen, de vrienden van ouds, begonnen elkaar minder goed te begrijpen: Oostenrijk wilde de eerste blijven in den ouden Duitschen Bond, terwijl Pruisen een nieuwe Duitsche Unie op den voorgrond wilde dringen, om zelf daarin de eerste viool te spelen. Juist in den tijd dat in Pruisen, Oostenrijk en de andere Bonds-staten de liberalen, revolutionnairen enz. het luidst van zich deden hooren en in Pruisen een gloeiende stroom van nieuwe, opgewekte, (haast sentimenteele!) vaderlandsliefde door een groot deel der menschen voer, had in Frankfort een vergadering plaats van 600 afgevaardigden uit de meeste Duitsch-sprekende landen, waarop ook Oostenrijk vertegenwoordigd was. Het regende voorstellen en plannen, doch er kwam niets tot stand. Zelfs werd door de radicalen het plan geopperd een Duitsche republiek te stichten en door hen voor dit plan propaganda gemaakt door optochten, volkstoespraken, enz. Doch de gezamenlijke Oostenrijksche en Pruisische troepen onderdrukten de beweging. De vergadering besloot ten laatste den Koning van Pruisen den Keizerskroon aan te bieden, maar deze weigerde, omdat hij dien alleen kon aanvaarden uit de handen der Bonds-vorsten.
Deze echter, (de koningen van Hannover, Saksen, Beieren en Wurtemberg) waren hier tegen, evenals natuurlijk ook Oostenrijk, dat onmiddellijk zijn afgevaardigden uit Frankfort terugriep. De vergadering ging uiteen zonder iets bereikt te hebben, de nieuwe Duitsche eenheidsidee kon dus niet verwezenlijkt worden. Nog werd door Pruisen een tijdlang beproefd op de eene of andere manier een Unie in het leven te roepen, doch tevergeefs: met Oostenrijk samen de Unie te vormen, zonder dat die staat er het hoofd van werd, was onmogelijk. Zonder Oostenrijk haar te sluiten en met dat Rijk een bondgenootschap aan te gaan bleek evenzeer ondoenlijk, omdat Weenen er niets van wilde weten. Frederik Wilhelm probeerde wel met afzonderlijke Duitsche Staten, telkens voor een jaar, een verbond aan te gaan, doch de meeste Bonds-staten wilden dit niet, terwijl vooral de Zuid-Duitsche Staten voorloopig een eenigszins vijandige houding tegenover Pruisen innamen. Oostenrijk was over die pogingen van Pruisen zeer verstoord en riep de Duitsche Bonds-staten, als vroeger, weder bijeen, om den Ouden Bond, met noodzakelijk gebleken wijzingen, te herstellen en te bevestigen. De staten kwamen getrouw ter vergadering, daar ze blijde waren van de Pruisische Unie-plannen bevrijd te worden, zoodat Oostenrijk weder de leiding in handen nam, ten spijt van Pruisen ('50). Toch lag in deze kwestie reeds de oorzaak opgesloten van den toekomstigen Pruisisch-Oostenrijkschen oorlog.
Behoudens den band tusschen Oostenrijk en Rusland, hierbovengenoemd, was er dus
| |
| |
nog geen sprake van een splitsing der groote Europeesche mogendheden in twee groote groepen, daar Rusland, Frankrijk en Engeland zich niet door dadelijkheden in de Pruisisch-Oostenrijksche kwestie gemengd hadden, terwijl de harmonie, tusschen de drie genoemde landen onderling, veel te wenschen over liet.
Nochtans keurde de Tsaar de houding van den Pruisischen koning zeer af en toonde dit openlijk door de aanspraken van den Deenschen koning, in de Sleeswijk-Holsteinsche kwestie, te erkennen.
Pruisen stond dus in Europa vrijwel alleen, evenals Engeland, terwijl Frankrijk, (dat bezig was zijn republiek in een keizerrijk te veranderen) op dat moment geen speciale vrienden of vijanden er op na hield.
De naaste toekomst zou echter verandering brengen in die verhoudingen.
De oorlog was dichterbij dan men vermoedde.
Doordat de Tsaar het voorstel aan Engeland gedaan had om te zamen de Oostersche kwestie te regelen, waarbij Rusland tijdelijk Constantinopel zou bezetten en Engeland zich schadeloos zou kunnen stellen door Egypte en Creta, sloeg den Engelschen de schrik om het hart, want niets scheen hen verschrikkelijker dan dat Bosporus en Dardanellen Russisch bezit zouden worden. Bovendien begon zich Frankrijk met deze zaken te bemoeien. Louis Napoleon (toen nog president) meende goed te doen door Frankrijk's prestige in het buitenland (dat onder Louis Philippe zoo zeer geleden had) te herstellen, door de heilige plaatsen Jeruzalem en Bethlehem op te eischen voor de Latijnsche Christenen in het Heilige Land, om daardoor tevens een wit voetje te krijgen bij de clerikalen in Frankrijk, die nog altijd een partij van beteekenis vormden. Daardoor kwam hij in botsing met Rusland, dat dezelfde eischen stelde uit naam van de Grieksche Christenen. Toen kort daarop Rusland het protectoraat over alle Grieksche Christenen in het Turksche rijk opeischte, weigerde de Sultan, daartoe aangezet door Engeland en Frankrijk.
In '53 volgde de oorlog. (Krim-oorlog).
Wie nu denken zou dat Oostenrijk voor zijn trouwen helper in de Hongaarsche kwestie, Rusland, partij zou kiezen, vergist zich. Oostenrijk liep over naar Rusland's vijanden en verbond zich door een tractaat de integriteit van het Turksche rijk te handhaven, terwijl Pruisen deze overeenkomst mede onderteekende.
Zoodat we dus tegenover Rusland de combinatie vinden van Engeland met Frankrijk, en Oostenrijk met Pruisen, waarvan de twee laatsten fel op elkaar gebeten waren en de beide eersten nog in het eerste stadium der verbroedering verkeerden. De strijd eindigde met het toegeven van Rusland, vooral op aandringen van Oostenrijk, dat bevreesd was voor nieuwe Fransche plannen.
Napoleon was door den Krim-oorlog ‘de man’ geworden, want Engeland's prestaties waren niet bijster groot geweest, zoodat het feitelijk aan Frankrijk's optreden te danken was geweest dat Rusland's macht gekortwiekt was en het Turksche rijk gehandhaafd bleef. Van nu af aan was Napoleon de leider der internationale politiek, evenals vroeger Metternich.
In 1854 meende Engeland naar aanleiding van den grooten Chineeschen opstand, tengevolge van den dood van den keizer, eene geschikte gelegenheid te hebben gevonden om zich in dit rijk dieper in te graven, doch het kon hierbij niet uitsluitend zijn eigen wil volgen, omdat Napoleon toevallig zóó diep bewogen was over den moord op een Franschen zendeling, dat hij meende hiervoor wel een stukje van China te kunnen stelen. Broederlijk bombardeerden de Franschen en Engelschen te zamen Kanton, veroverden Peking, en plunderden en verwoestten, als echte beschaafde Europeesche kanibalen, het beroemde Zomerpaleis van den keizer.
Door deze kwestie had dus eene aanmerkelijke toenadering tusschen Engeland en Frankrijk plaats gevonden, terwijl opnieuw Napoleon's aanzien was verhoogd. Maar Napoleon was nog niet tevreden en meende zijn Europeesche positie nog hechter te bevestigen door het ideaal der Italianen te verwezenlijken, n.l. één vereenigd koninkrijk Italië te scheppen, dat dan als dankbare bondgenoot de suprematie van Frankrijk in Europa voorgoed tot een feit moest maken. Bij het samentreffen van Napoleon met den Italiaanschen staatsman Cavour, te Plombières, werd de overeenkomst gesloten dat Napoleon zich verbond de Oostenrijkers uit Italië te verdrijven, dat alle Italiaansche Staten tot een bond zouden vereenigd worden, terwijl Frankrijk Savoye en Nizza zou krijgen.
Engeland, als altijd jaloersch op Frankrijk's succes, trachtte tevergeefs door bemiddeling den oorlog te voorkomen. Rusland, dat Oostenrijk's ondankbaarheid tijdens den Krimoorlog niet vergeten was, ondersteunde dat
| |
| |
land natuurlijk niet, evenmin als Oostenrijk's vijandige mededinger Pruisen. De oorlog brak uit en na de slagen bij Magenta en Solferino was Lombardije voor Oostenrijk verloren. Doch eerst in 1861 kwam de Italiaansche éénheid tot stand, onder Koning Victor Emanuel, na tallooze verwikkelingen ingevolge het laksche optreden van Napoleon en de buitengewone Staatsmans-handigheid van Cavour; de vriendschap tusschen Frankrijk en Engeland was voor de zooveelste maal opnieuw bekoeld.
Het verschijnen van Italië als groote mogendheid op het Europeesche tooneel was daarom van zoo groote beteekenis, omdat het, althans voorloopig, als bondgenoot van Frankrijk optrad. Bovendien begon na '61 in bijna alle landen een nieuw, intens-politiek leven, waarvan het doel was de practische toepassing der liberale beginselen, zooals die in 1848, het revolutiejaar, hadden gezegevierd. Deze strijd echter droeg een veel minder revolutionnair karakter. Geen tronen werden bedreigd, geen geweld werd door leiders aangeprezen, want de leiding was gelukkig niet in handen van dwepers of heet-hoofden. Alleen de voetstukken van Napoleon's troon begonnen langzamerhand te vermolmen. De eerste oorzaak hiervan was, dat hem den steun der kerkelijke partijen ontviel, doordat Napoleon geen hand uitgestoken had om den Paus en zijn wereldlijk gebied tegen den inval van den Sardinischen generaal Cialdini te verdedigen, die den Paus had verjaagd en Napels definitief bezet.
De Paus, die nog altijd te Rome zetelde, wilde niet vrijwillig van de laatste resten van zijn wereldlijk gebied afstand doen, niettegenstaande hij door de, toenmaals nog te Turijn gevestigde Italiaansche regeering herhaaldelijk in die richting werd gepolst. De Italiaansche regeering wilde echter, wijzelijk, geen geweld gebruiken en stuitte ook (zeer consequent) den inval van Garibaldi, die in Zuid-Italië met een vrijwilliger-Corps was geland om Rome te bezetten. Schijnbaar redde Napoleon zich uit de moeilijkheden, die hem het verlies der kerkelijke partijen berokkenden, door de ‘September-conventie’, die tusschen hem en de Italiaansche regeering gesloten werd en waarbij de laatstgenoemde zich verbond Rome, met adnexa, te sparen en eventueel te beschermen, terwijl Napoleon zijn troepen uit Rome zou terugtrekken.
Inderdaad echter verspeelde hij hiermede, in den toekomst, het bondgenootschap met Italië. Behalve door deze gebeurtenissen hielp ook het échec zijner expeditie naar Mexico (waar de idealistische doch onpractische Aartshertog Maximiliaan als slachtoffer van het IIe Keizerrijk viel) zijn gezag ondermijnen, zoodat tenslotte kerkelijken, republikeinen en liberalen te zamen een stille, doch vastbesloten actie tegen hem begonnen, die zich bij alle, zelfs de nietigste, regeeringsbesluiten blijken liet.
De jaren '60 tot '70 zouden voor Frankrijk, zoowel als voor alle andere Europeesche staten, groote politieke moeilijkheden brengen.
In Pruisen was Wilhelm zijn broeder Frederik Wilhelm in 1861 opgevolgd; hij was militair in zijn hart en begon zijn loopbaan al aanstonds met een vergrooting en reorganisatie van het leger. Aanvankelijk stond het huis van afgevaardigden de daartoe benoodigde gelden gereedelijk toe, onder den invloed als het was van het succes der Fransche wapenen in den Italiaanschen oorlog. Doch toen die vrees langzamerhand begon te verdwijnen en het huis van afgevaardigden allengs meer liberale elementen ging bevatten, kwam er verzet tegen die militaire uitbreidingen, dat tenslotte leidde tot een volledige botsing tusschen kroon en volksvertegenwoordiging. Tot twee maal toe ontbond de Koning het huis van afgevaardigden, doch telkens kwam er een grootere oppositie in terug, totdat tenlaatste Otto von Bismarck den knoop doorhakte en, de volksvertegenwoordiging verder geheel negeerende, al zijn plannen energiek doorzette, die in niets meer of minder bestonden dan het stichten der Duitsche eenheid, met Pruisen als souvereinen staat in den nieuwen Duitschen Bond.
Voor het Europeesch evenwicht was dit streven van groote beteekenis, omdat hierdoor, in de eerste plaats, nevens het nieuw ontstane Koninkrijk Italië, een nieuw en machtig rijk op den voorgrond trachtte te dringen, doch ten tweede, omdat hierdoor Frankrijk zijn eerste-rangsplaats dreigde te moeten inruimen.
Tegenover Oostenrijk was Bismarck vaster dan ooit overtuigd dat de kwestie van Duitschland's hervorming door het zwaard alleen beslecht kon worden, want Oostenrijk en de meeste Zuid-Duitsche Staten wenschten nog altijd den ouden Bond te handhaven. De aanleiding tot den oorlog vonden de beide mededingers in de verdeeling van Sleeswijk-Holstein, waarbij Oostenrijk, met 't oog op den verwachten strijd, rekende op den steun
| |
| |
der overige Bonds-vorsten, en niet ten onrechte.
Onmiddellijk na de verpletterende nederlagen der Oostenrijkers bij Sadowa en Königgrätz, werden Hannover, Hessen, Saksen en Nassau door Pruisische troepen bezet. Deze oorlog was een schitterend succes voor Pruisen geweest; bij den vrede liet Bismarck er dan ook ‘geen gras over groeien’. Sleeswijk-Holstein, Hannover, Hessen-Kassel en Nassau werden bij Pruisen ingelijfd: De oude Duitsche Bond werd ontbonden en vervangen door een Noord-Duitschen Bond, onder het oppergezag van Pruisen (1867). De Zuid-Duitsche Staten waren als eenheid nu verbrokkeld. Zij mochten, volgens de vredesbepalingen, een nieuwen Zuid-Duitschen Bond vormen, doch hier is niets van gekomen. Over 't algemeen waren zij Oostenrijkschgezind.
Onder al deze bedrijven had zich Rusland strikt onzijdig gehouden, ingevolge Bismarck's welwillendheid inzake den Poolschen opstand, waarbij hij Rusland niet alleen ongestoord zijn dierbare Polen had laten onderdrukken, doch eene overeenkomstige beweging, onder de Duitsche Polen, voorkwam.
Engeland's rol was in de jaren '60 of '70 hoofdzakelijk die van toeschouwer, daar het dien tijd consequent een politiek van non-interventie voerde. Dat op den duur de strijd om de Europeesche oppermacht tusschen Frankrijk en den Noord-Duitschen Bond uitgevochten zou moeten worden, werd steeds duidelijker. Hoe waren dan de kansen? Frankrijk kon op niemands hulp rekenen.
Engeland niet, omdat het, voorloopig althans, er geen enkel belang bij had, en Rusland niet, omdat het zeer ontstemd en geprikkeld was door Napoleon's kwetsende vertogen te Petersburg, in het belang van Polen. Deze vertogen waren feitelijk bedoeld geweest als inleiding tot een oorlog, gezamenlijk met Oostenrijk, tegen Rusland, maar door het ter elfder ure terugkrabbelen van Oostenrijk, ging dit niet door. Oostenrijk zelf was nog inwendig veel te zwak, om met Frankrijk tegen Pruisen op te trekken, terwijl Italië van vriend in vijand veranderd was. Dit kwam doordat Napoleon, in strijd met de bovengenoemde September-conventie, in het jaar '67 eene nieuwe expeditie naar Italië stuurde, om Rome tegen een nieuwen aanval van Garibaldi te verdedigen. Hij moest dit wel doen, omdat er eene gevaarlijke gisting onder de machtige kerkelijke partijen tot uiting kwam. Napoleon had zich dus schuldig gemaakt aan contractbreuk tegenover Italië.
Nochtans, indien Napoleon zijn tijd had weten af te wachten, zou een toekomstig samengaan van Frankrijk met Oostenrijk en Italië lang niet onmogelijk geweest zijn. De oorlog van '70 kwam voor Napoleon te vroeg! De onderhandelingen over dit drievoudigsamengaan hadden reeds twee jaar geduurd; Oostenrijk n.l. peinsde op wraak, terwijl Italië dan als belooning van Frankrijk het bezit van Rome eischte. Maar van dat alles kwam niets, toen de oorlog uitbrak stond Frankrijk alleen.
Den 19en Juli '70 verklaarde Frankrijk aan Pruisen den oorlog, en 28 Januari '71 capituleerde Parijs.
Dit is het keerpunt in de geheele politieke constellatie van Europa geworden; uit deze gebeurtenis vloeiden grootendeels die combinaties van Europeesche mogendheden voort, die tenslotte leidden tot de catastrophe van 1914. Frankrijk, dat gedurende twintig jaar de voornaamste plaats onder de groote mogendheden had ingenomen, moest die inruimen voor het machtige nieuwe Duitsche rijk, waarin nu ook al die Zuid-Duitsche staten opgenomen werden, op wier naijver Napoleon had gemeend te mogen rekenen.
Vooral in de eerste 20 jaren na den oorlog wrerd de hoop op ‘revanche’ in Frankrijk levendig gehouden. Meer dan iets anders droeg dit na '71 bij tot de geweldige bewapenings-wedstrijd der vasteland-staten, die alle overtuigd waren dat vroeg of laat een nieuwe strijd te wachten was. Aan dien wedijver hebben allengs alle staten en staatjes gemeend te moeten meedoen en de dienstplicht, bewapening en ‘versterkingswetenschap’ zijn sedert dien tijd voortgegaan groote offers te eischen van den Schatkist, zeer ten nadeele van zooveel dringender en noodzakelijker eischen. De ‘gewapende vrede’ dateert sinds den oorlog van '70.
Het zwaartepunt der internationale politiek is echter zich langzamerhand gaan verplaatsen, eerst naar het Oosten van Europa, daarna naar de overzeesche landen, ofschoon ook binnen Europa dreigende verwikkelingen niet uitbleven.
Reeds spoedig na den oorlog ontstond er een bedenkelijke spanning in Europa, voornml. in Engeland, Frankrijk, Oostenrijk en Zwitserland, omdat men vreesde dat het zegevierende Duitschland wel eens annexatie- | |
| |
plannen kon hebben t.o. van België, Nederland, Zwitserland of de Duitsche landen van Oostenrijk. Men stelde aanvankelijk geen vertrouwen in Duitschland's vredelievende bedoelingen, ten onrechte.
Gedurende de eerstvolgende achtjaren was het bestaan der republikeinsche regeeringsvorm nog steeds onzeker, totdat onder den president Jules Grévy de republiek eindelijk op vaste grondslagen gevestigd was. In dien tijd hadden de clerikalen herhaaldelijk aangedrongen op een aanval op Italië, teneinde den Paus zijn wereldlijk gebied terug te geven, dat hem ontnomen was door Victor Emanuel, die gebruik had gemaakt van de afwezigheid der Fransche troepen te Rome, tijdens den Fransch-Duitschen oorlog. (Grévy heeft daar een einde aan gemaakt).
Italië echter, dat het Fransche gevaar volkomen besefte, beproefde zich tegen mogelijke aanvallen van dien kant te wapenen en had steun gezocht bij Oostenrijk en Duitschland. Terwijl alzoo de verwijdering tusschen Italië en Frankrijk toenam, naderden eerstgenoemd land en Duitschland elkaar, vooral onder invloed van de machtstoename der anticlerikale partij in Italië. Het kwam inderdaad tusschen Italië en Frankrijk tot een breuk, toen in '81 Tunis door Frankrijk bezet werd (omdat Italië steeds Tunis als zijn natuurlijk kolonisatiegebied beschouwd had). Italië liep nu openlijk naar het kamp der Duitsche en Oostenrijksche diplomaten over en slaagde er allengs in met die Staten een verbond te sluiten.
Dit werd mogelijk gemaakt, doordat Oostenrijk langzamerhand begon in te zien dat het van Duitschland niets te vreezen had en dat het in beider belang was den Europeeschen vrede te bevorderen, o.a. door Frankrijk zooveel mogelijk te isoleeren. Ofschoon voorloopig nog geen verbond tusschen die drie staten gesloten werd, was toch te voorzien dat mettertijd hun aller belang dit meebracht.
Doch voor deze zaak nog zijn beslag kreeg, begon Rusland zich bij Duitschland en Oostenrijk aan te sluiten. Het Tsaaren-land had zich Pruisen's dankbaarheid verworven door in '66 en '70 onzijdig te blijven, terwijl Pruisen dit beloonde door Rusland te ondersteunen toen het verklaarde zich niet langer gebonden te achten door de onzijdigheids-verklaring der Zwarte Zee (1856). Engeland, hierover ten zeerste verbitterd, stond te veel, geïsoleerd om iets te beginnen en moest hierin toegeven, doch nam zich, inwendig, voor hier nog wel eens op terug te komen!
Resumeerende, was dus de toestand in '76 deze, dat de drie-keizersbond benevens Italië, zich plaatste tegenover Frankrijk en Engeland, welke beide laatste nog geen toenadering met elkaar gezocht hadden.
De vrede scheen hierdoor verzekerd, althans voorzoover betreft de Midden-Europeesche kwesties.
Nu echter dreigden, in het Oosten, nieuwe verwikkelingen tot een ernstige botsing te zullen leiden. Van de vasalstaten van het Turksche rijk, n.l. Bosnië, Herzegowina, Montenegro, Servië, Bulgarije en Rumenië, kwamen er eenige in opstand tegen het schandelijk wanbeheer der Turken, zoodat tegelijkertijd de meeste dier staten naar de wapenen grepen, daarbij gesteund door hun Groot-Slavischen beschermer: Rusland.
De gezanten der groote mogendheden eischten te Konstantinopel wel hervormingen, en namen een dreigende houding aan, doch het bleef bij dreigen. Alleen Rusland deed meer dan dat. De Russische legers drongen Rumenië binnen (dat gaarne doortocht verleende) en rukten op de Turksche grenzen aan. Vergeefs hadden de Engelsche diplomaten, (onder Lord Derby) nog getracht het gewapend conflict te voorkomen. Het baatte niet.
Diplomatiek werd Engeland door Rusland geslagen en moest den Russen, onder protest, de handen vrij laten. De nederlaag der Turken was geducht. De Sultan moest toestemmen in de onafhankelijkheidsverklaring van Rumenië, Servië, Bulgarije en Montenegro, terwijl Bosnië en Herzegowina zelfstandige vasalstaten werden. Nu kwam Engeland tegen de vredesbepalingen in verzet, terwijl bovendien Oostenrijk (n.b. Rusland's vriend uit den drie-keizersbond) evenzoo ten nadeele van Rusland protesteerde. Het resultaat van het gekibbel was dat Rusland belet werd één groot Bulgaarsch rijk te stichten, Rusland's invloed op den Balkan aanmerkelijk werd verzwakt en Oostenrijk Bosnië en Herzegowina inlijfde. Dit was de eerste overwinning in de diplomatie, door de Engelschen op de Russen behaald.
De drie-keizersbond was hiermede ontbonden, en voor altijd.
Het werd Rusland duidelijk dat ook Oostenrijk in den Balkan een bepaald doel najoeg, n.l. het verkrijgen van een rechtstreeksche verbinding, over Oostenrijkschen grond, met Saloniki. Van nu af aan werd de houding tusschen beide rijken zoo goed als vijandig,
| |
| |
terwijl ook de vriendschap tusschen Duitschland en Rusland een vroegtijdigen dood stierf, omdat Rusland het Duitschland kwalijk nam, dat het niets gedaan had, om Rusland in deze moeielijke dagen te helpen.
Met het oog op een mogelijken aanval van Rusland, sloten nu Duitschland en Oostenrijk in '79 een verbond.
Het is dit verbond waarbij, zooals boven reeds opgemerkt werd, Italië zich aansloot, hetgeen eerst geschiedde in het jaar 1883.
Aldus ontstond het beroemde of beruchte Drievoudig-Verbond, dat dus opgericht was, eenerzijds met 't oog op Frankrijk, anderzijds met 't oog op Rusland, zoodat zich hier reeds de toestand, zooals die kort voor den oorlog van 1914 was, begint af te spiegelen. Slechts de ‘entente’ moest nog uit den diplomatieken heksenketel verrijzen om zich als tegenstander tegenover de triple alliantie te plaatsen!
Inderdaad bereidden officieele beleefdheden, gedurende eenige jaren, de verbintenis voor die Engeland en Frankrijk, zoowel als Rusland, wenschten.
In 1891 was het openbaar dat het Drievoudig-Verbond althans een twee-voudigen tegenstander tegenover zich had, n.l. Frank rijk en Rusland.
Engeland, thans nog Rusland's ernstige concurrent in Oostersche zaken, kwam pas veel later als ‘Dritte im Bunde’.
De internationale politiek stond, in deze jaren, geheel in het teeken van de kolonisatie. Rusland liet het denkbeeld, om de Middelandsche Zee door de Bosporus en Dardenellen te bereiken, varen en richtte voornml. den blik naar het Oosten: Azië dus. In '64 bereikte het Turkestan, een paar jaar later bezetten de Russen Taschkend, Jizzak en Samarkand.
Centraal-Azië kwam dus geheel in hun bezit en dreigend stonden zij reeds aan de grenzen van Afghanistan, terwijl zij ook in Perzië vorderingen maakten.
In het Hemelsche Rijk waren Engeland en Rusland, onder de koloniseerende mogendheden, evenzoo de voornaamste mededingers. Ook Frankrijk en Duitschland trachtten wel China zooveel mogelijk veeren uit te plukken, doch zij beheerschten daar niet den algemeenen toestand. Daarbij werd er nogal eens ‘geprofiteerd’ van een ‘vermoorden zendeling’, als welkome gelegenheid voor het moederland van den vermoorde om land te stelen! Geheel in overeenstemming met des zendelings beginselen!
Behalve tusschen Engeland en Rusland, heeft het ook aan Engeland en Frankrijk niet ontbroken aan ‘gevaarlijke’ kwesties tengevolge der kolonisatie.
Zoo was bijv. in '93 de verhouding tusschen Frankrijk en Engeland zeer gespannen naar aanleiding van een grens-kwestie in Siam.
Bovendien ontstond oneenigheid inzake het door de beide landen gezamenlijk uit te oefenen beheer over Egypte's financiën en inwendig bestuur.
Engeland n.l. bombardeerde Alexandrië (toen daar een opstand uitbrak) zonder in gemeen overleg met Frankrijk getreden te zijn en zond een expeditie-leger van 40000 man, dat Egypte niet meer verliet. Frankrijk was dus door Engeland ‘met zachte hand’ terzijde geschoven en, zeer begrijpelijk, waren de Franschen daar slecht over te spreken, evenals over de bezetting van Fasjoda, (dat bijna een casus belli geworden was).
Dat de tegenstanders van het Drievoudig-Verbond tenslotte toch nog, ondanks hunne onderlinge wrijvingsoorzaken, tot een triple entente kwamen, had verschillende oorzaken.
Het kwam er op aan voor Frankrijk toenadering te zoeken voor zichzelve met Engeland, en anderzijds tusschen Engeland en Rusland.
Voor wat het eerste betreft, was een belangrijke factor het uiterst geringe nuttig effect dat Frankrijk van zijn koloniën, vooral in Afrika, had genoten. De wijze van koloniseeren door de Franschen toch was geheel anders dan die der Engelschen. Laatstgenoemden bezetten en exploiteerden eerst alleen de kuststreken, wat met geringe kosten gepaard ging, en drongen van daaruit, indien het resultaat loonend was, langzaam dieper het land in; terwijl de Franschen direct begonnen met zeer groote en kostbare militaire expedities, zeer diep landwaarts in, waarbij een groot leger vereischt werd om het bezette gebied in bedwang te houden. Achteraf bleek dan menigmaal dat het achterland niet de minste waarde voor het moederland had als kolonie. Hierdoor is de Fransche kolonisatie-woede ook inderdaad gaan verflauwen en daarmede de Fransch-Engelsche naijver.
Frankrijk voelde dat het, tegenover den Duitschen erfvijand, meer had aan Engeland als bondgenoot in Europa, dan als mededinger in Afrika, terwijl Engeland zich ongerust begon te maken over de uitbreiding van den Duitschen handel en de ontwikke- | |
| |
ling der Duitsche marine, die in quantiteit als qualiteit er naar scheen te streven de tweede, zoo niet de eerste, zeemogendheid te willen worden.
Het lag dus op den weg van beiden elkaar te steunen tegenover den toekomstigen gemeenschappelijken vijand, hetgeen nog zeer vergemakkelijkt werd door de reeds bestaande entente tusschen Frankrijk en Rusland; daar Frankrijk in aller belang als bemiddelaar op kon treden.
Langzaam aan is de wrijving tusschen Engeland en Rusland in Azië en Perzië sterk gaan minderen, mede door de duistere wolken die zich aan den politieken horizon in Europa begonnen te vertoonen.
Aldus is mogelijk geworden de vorming van de triple entente, die, met het Drievoudig Verbond als tegenstander, een crisis in den toekomst haast onvermijdelijk maakte.
De diplomaten, die indertijd het Drievoudig-Verbond in elkaar zetten, meenden, (althans gaven voor te meenen) hierdoor den Europeeschen vrede te kunnen handhaven. Thans kunnen wij wel zeggen dat duidelijk bewezen is, dat juist de verbonden een groot gevaar voor het behoud van den vrede zijn geworden.
Allianties, ententes en hoe dat moois nog meer heeten mag, zijn ‘duivels werk’ en hebben tot dusver als eenigst nuttig effect gehad, dat een aantal gewetenlooze, schijnheilige, gewichtig doende individu's (diplomaten genaamd) met lintjes of strikjes ‘vereerd’ werden of aan een of ander hof-diner gratis copieus gedineerd hebben!
In het kort komt de zaak hierop neer:
Als het nut van eenige handeling nooit bewezen is kunnen worden, doch wanneer wel zonneklaar het bewijs geleverd is dat het weglaten dier handeling veel, zeer veel, leed en schade had kunnen voorkomen, dan is daarmede eene dergelijke handeling veroordeeld, als zijnde onlogisch, onpraktisch en gevaarlijk; m.a.w. dat de verbonden, door de Europeesche staten onderling gesloten, ooit een oorlog hebben voorkomen is nooit bewezen, doch zeker is het dat als die verbonden niet bestaan hadden, de tegenwoordige oorlog nooit die afmetingen zou hebben aangenomen die hij thans heeft. Ergo, alle verbonden zijn streng te veroordeelen en de stichters of bewerkers ervan, de diplomaten, moeten daarom als, gevaarlijk voor de maatschappij, verdwijnen, om plaats te maken voor niet-geheimzinnig-doende ambtenaren, die stipt den wil volgen van de volksvertegenwoordiging.
C. VAN BEMMEL.
Bleskensgraaf, 10 Dec. '15.
Arts.
|
|