resultaat was van een geanimeerd gesprek met een paar goede kennissen, dan was het toch misschien maar het beste, dat ze geen verandering bracht in haar, soms wel wat eentonig, bestaan: veel uitgaan zou haar dan misschien maar ontevreden maken!
Een zachte stem wekte haar uit haar overpeinzing: ‘Lottie!’ Ze wendde het gezicht naar hem toe. ‘Kort geleden hoorde ik toevallig dat je Mama gestorven was. Ik kan je niet zeggen, hoe ik ervan onder den indruk was; doch nu er al een jaar over verloopen was, wilde ik er niet meer over schrijven aan je vader. 't Zal een héél verlies voor je allen zijn geweest!’
't Was, of haar ineens de keel werd dichtgeschroefd! Mama! O, hoe ziek van droefheid was ze geweest, toen ze, op een telegram huiswaarts geroepen, eene bewustelooze vond, die, zonder meer bij kennis gekomen te zijn, een dag later in eeuwigen sluimer zonk! - Als in een plotseling fel licht stond dat beeld haar weer voor oogen; ze voelde zich niet in staat iets te antwoorden, knikte slechts. Alsof hij haar ontroering niet zag, ging hij op denzelfden toon voort:
‘Je moeder was een edele vrouw, Lottie. Eerst later heb ik beseft, hoeveel ik aan haar te danken heb gehad! Ik weet nu, dat het met menig jong-mensch, die later schipbreuk leed op de levenszee, en voorgoed verloren ging, nooit zoover gekomen zou zijn als hij in zijn jonge jaren, zóó van huis en in het volle leven gezonden, en dus het meest vatbaar voor vreemde indrukken en verleiding, een tehuis had gevonden, zooals ik het bij je moeder mocht vinden. De omgang met goede, beschaafde vrouwen kàn niet anders dan veredelend werken, en van goeden invloed zijn, juist in zulk een Sturm- und Drang-periode!’
Een lastige, dikke traan welde in haar oog, die ze haastig met haar zakdoekje wegwischte. Ze begreep de bedoeling, die er in zijn woorden opgesloten lag, zoo goed! O, hoe wonderlijk was het leven toch! De man, die zij in kinderlijke onbezonnenheid, in een gril, van zich vervreemd had, wierp zich thans nog op als verdediger, als verontschuldiger van een vijand, die de oorzaak was geweest van die vervreemding. De vergelding was niet uitgegebleven, want Fred van Steensen zwierf thans, zonder bekende verblijfplaats, ergens in Amerika rond, - doch dat kon de wonden, eens geslagen, toch niet ongedaan maken!
Ze kon hem niet aanzien, haar oogen bleven neergeslagen, en staarden naar de in haar schoot gevouwen handen.
Dominee Scheffers kwam weer binnen, zich excuseerend over het oponthoud, en Mevrouw schonk limonade, en liet de schotel met gebakjes rondgaan, zoodat Lottie geen gelegenheid meer overbleef, om zich in haar eigen gedachten, die niet van bijzonder opwekkenden aard waren, terug te trekken. Ze moest nu wel deelnemen aan het algemeen gesprek en in stilte maakte ze de opmerking, welk een goed, verstandig mensch de jonge gymnasiast van vroeger geworden was!
Toen ze ten laatste opstond, om naar huis te gaan, niet bezwijkend voor het aandringen van Dominee en zijn vrouw om nog wat langer te blijven, rees ook Bernard Karelsen uit zijn fauteuil.
‘Zou ik het genoegen mogen hebben je even weg te brengen, Lottie?’
‘O, graag natuurlijk!’ antwoordde ze, eenigszins verward. ‘Maar ik kan anders best alleen gaan.’
‘Ja, dàt moest er nog bijkomen!’ protesteerde Dominee Scheffers, doch toen hij de gang inging, om mantel en hoed te halen, speelde er een lachje van begrijpen om zijn lippen! -
Stil liep Lottie naast Bernard Karelsen voort; ze wist geen gesprek te beginnen, en ook haar cavalier deed hier blijkbaar geen moeite toe, en eigenlijk was ze er hem dankbaar voor. Ze was in geen stemming, om banaliteiten te zeggen of te beantwoorden!
De dorpsweg lag al geheel verlaten; door enkele ramen der lage huisjes scheen nog licht, doch de meeste waren al in duisternis gehuld: wien al vroeg het zware dagwerk wacht, moet ook de noodige rust gegeven worden, om krachten te verzamelen, om dat werk te kunnen volbrengen!
‘Lottie!’
Hij was blijven staan, en zij deed eveneens: 't was, of ze haar hart hoorde kloppen.
‘Lottie, zou het toeval zijn, dat we elkaar hier weer ontmoet hebben, of een bestiering?’
Hij had haar beide handen gegrepen.
‘Zie mij eens aan, Lottie?’
Ze sloeg de oogen tot hem op: verward, verlegen, - en toch voelde ze een ongekend geluk haar ziel vervullen: zou het nòg mogelijk zijn....?
‘Bernard!’ stamelde zij slechts, doch het scheen hem genoeg te zijn, want zonder verlof te vragen, trok hij haar naar zich toe, en kuste haar frissche roode lippen!
Dicht naast elkander gingen ze thans verder, tot ze bij de woning gekomen waren, waar Lottie kamers had! Bij de deur vatte hij nog eenmaal haar hoofdje tusschen zijn handen:
‘Tot morgen, nietwaar liefste?’
En haar stralende oogen antwoordden hem, méér nog dan haar lippen:
‘Tot morgen!’
Alkmaar.