Deze twee stroomingen kunnen wij noemen: ‘Het Christendom naar de letter, het naam-Christendom; en het Christendom naar den geest van Christus.’
Vanwaar toch komt dat gedurige conflict tusschen letter en geest, dat, vooral in den laatsten tijd, sterk op den voorgrond treedt?
Laat ons beide stroomingen eens voor een oogenblik onze volle aandacht schenken.
Bij aandachtige beschouwing treft het ons meer en meer, dat het naam-Christendom zich overal kan aanpassen. Dat het kan samengaan met al wat de wereld biedt, met aanzien en eer, én met machtsvertoon, en dat het kan verbergen onder een vernisje godsdienst: ‘Materialisme, barbarisme en heidendom.’
Dat het eigenlijk slechts stoffelijke belangen dient met militairisme aan het hoofd, om die stoffelijke belangen te verdedigen.
De mooiste godsdienstige vormen kunnen daarbij worden in acht genomen, waarbij soms allerlei schoonklinkende phrasen dienst doen.
Van de vroegste tijden af hebben wij het kunnen waarnemen, dat de naam-Christenen tot op zekere hoogte wel willen medegaan, maar wanneer het er op aankomt hunne stoffelijke belangen te moeten prijsgeven, dan scheiden zij zich af met droefheid evenals de rijke jongeling in het verhaal van Jezus van Nazareth, en gaan den tegenovergestelden kant uit.
Gansch anders is het gesteld met hen, die naar den Christusgeest willen leven.
Die Christusgeest sluit in: een reinen levenswandel; dagelijksche zelfbeproeving; geen geschipper met goed en kwaad; toewijding aan den evenmensch; kracht van overtuiging tegenover de wereld der naam-Christenen.
Het naam-Christendom noemt deze menschen: ‘Idialisten’, ‘Droomers’, ‘Eenvoudigen’.
Maar zouden zij inderdaad zoo begrensd zijn?
Hebben zij niet veeleer de diepten van het oneindige gepeild? Heeft niet hun blik de wijdte van het eeuwige doorvorscht? En ziet nu slechts dit ééne: dat het edele en schoone in den mensch - de Christusgeest - moet worden naar voren gebracht. Dat haat niet door haat kan worden vernietigd. Dat de menschheid slechts kan worden bevrijd van den vloek van oorlog en ellende en onwaardige wretten door de allesopofferende liefde van den Christusgeest.
De wereld der naam-Christenen erkent deze Idialisten liever niet; en meent dàt zij hunne overtuiging niet te luid moeten uitspreken, opdat anderen niet zullen worden opgewekt om haar te volgen. Zij beweert, dat dit drijven uit- of voòr den tijd is en geeft den welgeraeenden raad, die overtuiging nog wat op te bergen tot het haar gelegen komt.
Dwaze wereld. De wind blaast, waarheen hij wil en evenzoo Gods geest; en wie of wat vermag dien geest tegen te houden?
Nu schuwt de stoffelijke mensch niets zoo zeer dan te breken met zijn sleurleven; om oude denkbeelden op te geven voor nieuwe.
Hij knijpt zijne oogen dicht om het nieuwe maar niet te zien uit vrees er afstand van te moeten doen; totdat het oogenblik komt, waarop Gods geest zijne ziel heeft aangeraakt; het oogenblik, waarop het Woord des Lichts hem is geopenbaard en hij voelt: ‘Het oude is voorbijgegaan, en ziet, het is alles nieuw geworden’.
Dan worden hem bij verder zoeken de geheimnissen en wonderwerken Gods ontsluierd.
Zou de geschiedenis van de vrouw van Lot misschien eene geestelijke waarheid bevatten, waaruit wij deze les kunnen putten, dat wij versteenen, wanneer wij slechts achterwaarts zien inplaats van voorwaarts te blikken, verstand en hart openend voor de nieuwe en frissche denkbeelden, die telkens tot ons komen uit de sferen, wanneer de oude hebben afgedaan?
Verstand en hart te openen evenals de bloemkelk zich opent, telkens opnieuw, voor het nieuwe licht van den komenden dag.
Er wordt veel geklaagd, dat de menschen geen licht zien in deze duistere tijden; maar gaan deze klagers wel tot het licht, opdat het hen verlichten moge?
Onze planeet geeft een aanblik te aanschouwen van verwarring en van ellende; en een ieder is het er over eens, dat het zoo niet kan voortgaan; dat er verandering moet komen. Maar wij kunnen geen beteren weg vinden; tenzij wij zoeken naar betere denkbeelden in den geest van Christus; tenzij wij de letter, die doodt, laten varen en den levendmakenden geest ontvangen en dien geest in verstand en hart laten doorwerken.
Het halsstarrig zich vastklampen aan den sleurgang van afgeleefde denkbeelden is een beletsel ook voor anderen om mede te werken aan die groote verandering, die toch eens moèt komen, n.l. om menschwaardige toestanden in het leven te roepen.