Correspondentie van de redactie met de abonnés
De redactrice van de Holl: Lelie brengt ter kennis van de lezers van dit Blad, dat zij géén manuscripten of brieven, haar naar aanleiding der redactie-aangelegenheden toegezonden door niet-abonnés, kan beantwoorden langs particulieren weg. De correspondentie in dit Blad dient zoowel tot de beantwoording van brieven, als tot de mededeelingen betreffende aangenomen en geweigerde bijdragen, en zij, die zelve geen abonné of abonnée zijn, kunnen dus niet verwachten langs een anderen dan den correspondentie-weg te worden beantwoord. Wanneer zij door leesgezelschap, kring, of samen-lezen, of op welke wijze dan ook, gelegenheid kunnen vinden de correspondentie-rubriek te volgen, dan is de redactrice bereid hen dáárin te beantwoorden.
Op dezen regel wordt voortaan géén uitzondering meer gemaakt, en afzonderlijke nummers, correspondentie-antwoorden aan niet-abonné's behelzend, worden niet meer toegezonden.
Alle brieven moeten, om in de d.a.v. week omgaand te kunnen worden beantwoord, uiterlijk Zaterdag-ochtend in mijn bezit zijn.
Redactrice.
P.S. Het spreekt vanzelf, dat deze regel alleen geldt voor eerstbeginnenden, èn voor briefschrijvers, die in de corr:-rubriek thuisbehooren.
J.S. te A.... - Gij schrijft mij een sympathieken brief, waarin gij echter niet geheel en al begrijpt hoe ik kon spreken in het naschrift o.a. een artikel van mevr: Polak - Steketee (zie Lelie van 20 October 1915) van den ‘moet-jaargang’, die 't laatste redactie-jaar is voor mij, door mijn huwelijk. Gij kunt die uitdrukking niet geheel vereenigen met mijn belangstelling en vriendschap voor mijne abonnés en lezers.
Mij dunkt, dat die zaak toch al heel eenvoudig is. Ik heb steeds gezegd dat een gehuwde vrouw, die haren man wil gelukkig maken in alle kleinigheden waaruit het dagelijksche samenleven bestaat, daaraan meer dan genoeg heeft te doen om zich in te verdiepen, zoodat haar de tijd en de lust ontbreekt zich nog met verder-afstaande dingen bezig te houden. Sinds ik gehuwd ben weet ik dat deze mijne opvatting de juiste is. En het spreekt dus vanzelven dat mijn arbeid als Lelie-redactrice voor mij een moet-taak is geworden, die mij stoort in mijn steeds op mijn huwelijksleven en op de belangen en het levensgeluk van mijn echtgenoot gericht gedachtenleven en doen. Dat een en ander echter geenszins uitsluit hoe ik voor diegenen onder mijne Lelie-correspondenten, wier leven en belangen ik uit hunne brieven ken, en die mij jaren lang hun liefde of vertrouwen betoonden, oprecht en hartelijk blijf meevoelen, dat spreekt dunkt mij evenzeer vanzelven. Particulier, als mevrouw Spoor, zal ik steeds voor al dezulken klaar staan als ik hen kan helpen, en zal ik ook steeds met liefde en belangstelling aan hen denken, maar de geregelde en veelomvattende taak der redactrice van een veelgelezen weekblad kan niet anders dan een moet-taak zijn voor haar, wier leven toebehoort aan één, in dien zin waarin ik het huwelijk opvat van den kant der vrouw, van te zijn een dagelijksche gezellin, verpleegster, kameraad, huisvrouw, alles voor den echtgenoot. Zij, die zulk een huwelijksopvatting heeft met waarachtige toewijding kan onmogelijk tegelijkertijd nog plaats overhouden in haar hart voor ‘toewijding’ aan haar literairen arbeid of aan wat het ook zij van anderen egoïsten aard.
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN.