genoemd, dog Schagen (de raad van Indië Nicolaas Schaghen) in 't jaar 1683 uit Holland vertrokken, bracht zijne Huijsvrouw meede, die in Holland Mevrouw genoemd geweest zijnde, deese naam tot Batavia behield, hetwelke aanstonds door alle Vrouwen van Raaden van Indiën wierde gevolgd; en zo veel te gemakkelijker doorging, omdat de Generaal (Camphuis) ongetrouwd was, en er dus niemand was die belang had om die distinctie in weesen te doen blijven’.
De titel juffrouw voor eene gehuwde vrouw bleef in Indië bestaan tot na het Engelsche tusschenbewind (1811 tot 1816). Althans, een der meest vruchtbare onder de oudere Indische romanschrijvers, W.L. Ritter, laat in zijne novelle ‘De laatste der oudgasten’, een zijner personages zeggen:
‘Sedert eenige jaren, en wel na de wederkomst der Hollanders in 1816, is dat woord: jufvrouw, hier in onbruik geraakt. Het is waar, vroeger hadden wij jufvrouwen, en zelfs vrouwen, maar die zijn verdwenen en allen zijn thans mevrouwen’.
Schrijver had die dagteekening evenwel iets vroeger mogen stellen. Ook vóór het herstel van het Nederlandsch gezag in Indië waren er reeds vele mevrouwen, al stonden hunne echtgenooten ook in rang beneden dien van Raad van Indië. De regeering zelve trok somtijds de grens. Aldus onder het bestuur van Daendels, toen de bepaling werd afgekondigd:
‘Is besloten dat op de ordre van de armee en de marine zal bekend gemaakt worden, dat van nu voortaan de vrouwen van officieren van 's Konings land- en zeemagt hier te lande, welke in Europa geboren of van Europeesche afkomst zijn, de rang van kapitein of daarboven bekleedende, mevrouwen zullen worden getituleerd, ten einde haar in navolging van 't moederland te doen jouïsseeren van een haar alleszins competeerenden titel’.
En niet eens in het moederland was men scheutig geweest met het woord. Ook daar verzette zich de oud-Hollandsche matrone lang tegen een vertaald madame, 't welk zij noch voor zichzelve noch voor eene jongere generatie begeerde. In den roman Willem Leevend b.v., van de juffrouwen Wolff en Deken, hoort men de ouderwetsche tante Martha de Harde haar ijdeltuitig nichtje Daatje Leevend in dezer voege kapittelen:
‘Omdat je nu van wat hooger komaf bent, en in een dubbeld huis op de Heerengragt woont, en omdat je nu juist in 't hair gekapt zijt zonder een muts op jen hoofd, en net zo als een Harlekein zijt opgeschikt met veeren op jen trompet, nu beelt gij U.E. magtig wat in en denkt dat 's Keizers kat jen nigt is, en och heer! het biest kent je niet eens. Apperepo, moet je ook niet al Mevrouw hieten? Wist men in mijn jeugd van dat gemenvrouw! 't Moet onze Gerrit mooi tuigen dat zijn vrouw Mevrouw hiet, en zijn eigen vleeschelijke Moeder hiete noit anders dan “Lysbet uit de Wenteltrap”, want zij deed een Lakenwinkel op den Nieuwendijk, kind. Nou, ik beklaag den kerel die jou krijgt.’
Er zou evenwel een tijd komen, waarin het praedicaat mevrouw voor de echtgenoote eens gouverneur-generaals niet voornaam genoeg zou wezen; waarin zij zich gelijk in het geval van de echtgenoote van P.A. v.d. Parra ‘douairière’ zou laten noemen. En Catharina Magdalena Huysman zou zich door haar huwelijk met den gouverneur-generaal van Imhoff als ‘mevrouw de barones’ hooren toespreken, al wist zij misschien ook wel dat men in het vaderland over zoo'n Duitschen baron (zijn vader was geheimraad van een klein Duitsch vorstje geweest) de schouders ophaalde.
Eerst bij de vrouwen der latere Indische landvoogden kwam het patricische, somtijds het blauwe bloed te voorschijn. Die van de gouverneurs-generaal der oudere linie behoorden hoogstens tot den gezeten middelstand. Die van Jan Pietersz. Coen, Eva Ment of Menten genaamd, schijnt een Amsterdamsch burgermeisje geweest te zijn. In Indië voerde zij een genoegzaam grooten staat om er ‘staatsiejuffers’ op na te houden. Een daarvan was de onechte dochter van Coen's opvolger, Jacques Specx, bekend door haar tragisch liefdesgeval met den vaandrig Pieter Kortenhoef, wien op last van Coen het hoofd voor de voeten werd gelegd. Toen de gestrenge man gedurende het beleg van Batavia aan de ‘persing’ gestorven was, vertrok Eva Ment met haar kind, dat slechts drie dagen vóór het overlijden des vaders geboren was, in 1629 naar 't vaderland, en hertrouwde er nog twee malen. Geen wonder dat zich voor deze rijke weduwe huwelijkskandidaten opdeden; Coen had haar een aanzienlijk vermogen nagelaten. In zijne vaderstad Hoorn had hij een som van 262.000 rijksdaalders gedeponeerd, en 15.000 rijksdaalders bij de Momboir-Kamer te Utrecht, terwijl een kapitaal van 21.000 rijksdaalders