| |
| |
Hoofdartikel
De Franschen in Nederland.
1672, oorlog met Frankrijk, Engeland, Munster en Keulen.
Oorlog met Frankrijk lijkt nu ieder iets onmogelijks, maar de geschiedenis leert ons, dat de Franschen ons land ook eens als vijanden bezochten en hoe ze dit deden.
In den zoogenaamden Franschen tijd verschenen de Franschen hier ook, maar toen kwamen zij als vrienden, die met ons om de vrijheidsboomen dansten. Onze soldaten streden
| |
| |
toen schouder aan schouder met hun Fransche kameraden tegen de vijanden van Frankrijk en met evenveel moed als de Franschen zelf. En niet wij verjoegen de Franschen in 1813. Dat was een gevolg van de gebeurtenissen in Europa, de terugtocht der Fransche legers na Leipzig. En zonder eenige grootsche volksuiting hielden wij op Franschen te zijn.
Van 1672 was Frankrijk ons reeds lang niet goedgezind. Een der redenen is wel karakteristiek in verband met den tegenwoordigen toestand. Na de vrede van Westminster in 1654 bleef Frankrijk in oorlog met Spanje. Onze schepen, die als neutrale schepen koopwaren naar Spanje brachten, werden door de Fransche schepen opgebracht. Daarop volgden protesten, nota's van Hollandsche zijde, natuurlijk zonder eenig resultaat. Toen kreeg de Ruyter last de Fransche kapers te bestrijden, met het gevolg, dat de Ruyter twee Fransche oorlogsschepen of kapers veroverde. Toen volgde daarop geen oorlog, maar werd dit incident bijgelegd.
Engeland begon in 1672, zooals wij in de Nederlandsche geschiedboeken lezen, ‘ouder gewoonte den oorlog met onverhoedsche aanvallen, door de Smyrnasche retourvloot aan te vallen’.
Het Fransche leger had tengevolge van ‘la manoeuvre hardie’ van Condé den oorlog begonnen met ‘des foudroyans succès’. Een Fransch schrijver zegt, dat de Franschen ‘n'avaient guère employé plus de temps à se rendre maîtres de toutes les places du plat pays qu'l n'en faut d'ordinaire à un voyageur pour les visiter au passage.’ Deze uiting van den chevalier Temple was inderdaad niet overdreven. In Juli 1672 was het Fransche hoofdkwartier onder den Hertog de Luxembourg gevestigd te Utrecht, en waren de Staten bereid op zeer ongunstige voorwaarden vrede met Frankrijk te sluiten. Men wilde afstand doen van den Rijn, Maastricht en Hollandsch Vlaanderen, maar Frankrijk eischte meer. De dijken der Zuiderzee waren doorgestoken zoodat de omgeving van Amsterdam onder water stond. Lodewijk schreef terecht: ‘Les Etats, revenus de leur première frayeur, mirent leur pays entièrement sous l'eau, et me mirent dans la nécessité de borner mes conquêtes, du côté de la province de Hollande à Naerden, à Utrecht et à Woerden.’ Lodewijk besloot daarom naar Frankrijk terug te keeren, terwijl de 10 Juli in zijn plaats de Hertog de Luxembourg, uit Munster komende, het opperbevel op zich nam.
De Koning wees Luxembourg voor zijn vertrek ook op het mogelijke van een totale nederlaag der Hollanders door gebruik te maken van het ijs. Daarmede erkende hij in Juli, dat er voor December niet veel kans was op die overwinning en ware het wel zoo wijs geweest vrede te sluiten op de door de Staten aangeboden gunstige voorwaarden.
Maar in alle brieven uit dien tijd leest men dat ieder Franschman volkomen overtuigd was dat de vorst voldoende zou zijn om geheel Holland te veroveren. Alles kwam slechts neer op het behouden van Utrecht tot den winter, en schreef bijv. Louvois: ‘pourvu que cela! soit, les Hollandais sont perdus cet hiver.’ En Luxembourg kreeg van Louvois den raad: ‘Oubliez toute autre entreprise, et ne songez qu'à bien conserver les troupes qui sont sous votre commandement, pour donner une bataille à la suédoise, entre Noël et la Chandeleur.’
Gedurende den tijd dat de Franschen wachtten op de koude werd voortdurend onderhandeld. De partij van de Witt wenschte vrede te sluiten ongeveer à tout prix daar men begreep toch niet tegen de Franschen te zijn opgewassen. De Oranje-partij daarentegen wenschte te strijden tot het laatste. Luxembourg spreekt in zijn brieven over de vredesvrienden als ‘les honnêtes gens’ en van de voorstanders van tegenstand-bieden als ‘la canaille’. Het eigenaardige is, dat de predikanten volgens Luxembourg ongeveer allen behoorden tot de militaire partij. Die behoorden daartoe, omdat ‘l'intransigeant fanatisme n'admet point de compromission avec les ennemis de leur foi’.
De vredespartij verloor al haar invloed door den moord van de gebroeders de Witt. Den volgenden dag kwam de prins in den Haag om de orde te herstellen. Toen de Staten hem verzochten maatregelen te nemen om de schuldigen te straffen, weigerde hij dit zeggende: ‘Que le nombre des complices paraissait trop considérable et que les humeurs étaient encore trop émues pour pouvoir être apaisées par de faibles remèdes, et que les caustiques n'étaient point de saison.’ Doch bij die weigering liet de prins het niet. De ellendeling Tichelaar kreeg een jaargeld en andere van de moordenaars kregen postjes ter belooning van hun misdaad. Trouwens zeide de prins enkele dagen na de misdaad aan Gourville, dat hij geen enkel bevel gaf om de gebroeders de Witt te vermoorden, dat zijn vrienden hem gevraagd hadden hoe
| |
| |
te handelen, doch dat hij ze zonder eenig antwoord naar den Haag terugzond, ‘au reste, ayant appris cette mort sans y avoir contribué, je ne laissai point de m'en sentir un peu soulagé.’
Niet ten onrechte wordt in de geschiedboeken ongunstig gesproken over de houding van den prins bij die gelegenheid. Schlösser zegt in zijn ‘Wereldgeschiedenis’: De beide mannen, waaraan de Nederlanden gedurende de laatste dertig jaren hunne glans en hunne grootheid te danken hadden, werden het offer van de heerschende volksstemming. Prins Willem was aan de wreedheden, die toen tegen de beide, naar de wijze der oude romeinsche senatoren, stoïcynsche patriotten gepleegd werden, slechts ten deele schuldig; maar hij liet die toe, omdat beide mannen hem in den weg stonden. Schlösser zegt ook dat de Prins, hoewel hij tegenover de edelste mannen van zijn volk stond, ‘bij de verdelging van de tegenstanders van zijn stadhouderschap naar de grondstellingen van Machiavelli te werk ging.’
Het gevolg van die moord was echter, dat alle gedachte aan vrede verdwenen was. De chevalier Temple schreef: ‘Une résistance farouche à l'invasion, et la mort ou l'exil plutôt qu'une paix humiliante, c'est le mot d'ordre auquel se rallieront tous les bons Hollandais. Inderdaad werd zelfs besproken het geheele land onder water te zetten en met het geheele volk naar betere streken te vertrekken om vrijheid en ook godsdienstvrijheid te behouden. En dat besprak niet een enkeling, maar was de algemeene gedachten geworden van het Hollandsche volk.
L'âme ardente de Guillaume passa dans l'âme de tout un peuple.’ In een proclamatie werd de prins genoemd een andere Bellérophon, die het land van zijn ‘monsters’ bevrijden zou.
Ongelukkigerwijze had de prins geen leger tot zijn beschikking. Van het toch al niet groote Staatsche leger waren duizenden mannen gevangen genomen, waaronder de 9000 man sterke bezetting van Maastricht. Louvois beging echter de ongeloovelijke dwaasheid door 27000 man gevangenen weder aan Holland te verkoopen ‘pour deux écus la pièce’.
Lodewijk zag in hoe groote fout het was deze soldaten, de besten der Republiek, terug te zenden. Hij schreef: ‘Je dus me reprocher, l'indulgence que j'avais sue pour près de vingt, mille prisonniers de guerre en les renvoyant en Hollande, lesquels ont formé les principales forces que cette république a depuis emploieés contre moi.’ Die krijgsgevangenen vormden inderdaad de kern van het leger waarmede de prins den strijd volhield.
Een ander nadeel was, dat de prins nooit een militaire opleiding genoten had. In Fransche berichten werd over hem gesproken als volgt: ‘M. le Prince d'Orange peut se vanter qu'aucun général à son âge n'ait levé tant de sièges et perdu autant de batailles.’ De prins voelde dat zelf wel en zeide ook daarom eens: ‘Je donnerais une bonne partie de mes Etats pour avoir servi quelques campagnes sous M. le Prince de Condé.’
Maar de prins was iemand die alles leeren kon en ook alles leerde. Nooit werd hij een Napoleon, hij bleef ‘un médiocre tacticien’, maar wist toch, en dat is de hoofdzaak, te bereiken datgene wat hij wenschte. In zijn veldslagen tegen Luxembourg was hij niet gelukkig, bijna altijd werd hij geslagen, zoodat hij eens mismoedig uitriep: ‘Ne pourraije donc jamis battre ce méchant bossu-là?’ Luxembourg, die dit hoorde, antwoordde daarop zeer geestig: ‘Bossu, comment le sait-il? Il ne m'a jamais vu par derrière.’
Tot 10 October gebeurde er niets. Men wachtte af. In September 1672 had het zelfs voor Holland buitengewoon veel geregend. La pluie dure sans discontinuer. A présent elle tombe comme si on la versait à seaux, et je vous assure qu' faudrait être de fer pour y résister.’ Zoo schreef Luxembourg over het weer in September.
Luxembourg schreef ook dat het onmogelijk was ‘à moins de deviner un canard à s'aventurer hors des places’, niettegenstaande het geheele leger dit oponthoud zeer betreurde.
Maar ook de Prins betreurde dat, en Luxembourg was hiervan op de hoogte. Hij wist dat het kleine Staatsche leger hem niet vreesde, integendeel er naar verlangde de Franschen aan te vallen.
Lodewijk schreef over het leger dat hij in Holland achtergelaten had, dat deze soldaten ‘désiraient ardemment de faire quelque action remarquable. Les généraux qui les commandaient en avaient encore plus d'envie; mais il fallait que le temps leur fut favorable.’
Het is te begrijpen, dat toen het weer in October iets beter werd, het niet uit kon blijven of er moest iets gebeuren.
De Prins van Oranje ging 7 October met het beste deel van zijn leger de Franschen tegemoet, en, nauwelijks had Luxembourg dit gehoord, of hij ging met cavalerie en in- | |
| |
fanterie den vijand opzoeken. Bij s' Graveland sloot hij den weg af voor het leger van den Prins, en werden diens voorposten verslagen. De Prins besloot toen niet een aanval op Naarden te doen, maar wendde zich naar Woerden. Deze stad werd op de dapperste wijze door den Graaf de la Marck verdedigd, maar buitendien naderde Luxembourg onmiddellijk om den vijand te verslaan. Dit gelukte hem volkomen. Zuylenstein sneuvelde bij de gevechten voor Woerden.
Voor den Prins was deze nederlaag een groote tegenslag, die het volk ook wel eenigszins aan zijn beleid deed twijfelen. Bij zijn terugkomst in den Haag werd hij zeer koel ontvangen. De meening was dat de aanval op Woerden niet goed geleid was, ‘contre le sentiment des plus expérimentés au fait de la guerre.’ Ter verdediging van deze uiting wees men op de taktische fouten van den Prins, waaronder het vergeten van de vernietiging van den brug bij Kamerik wel een der grootste was.
De Prins gaf den moed niet op en wist zijn vertrouwen wederom als het ware aan zijn volk te geven.
Onzinnig daarentegen is de bewering van Bosscha, dat de vijand zelfvertrouwen verloor door deze overwinning. Luxembourg wist dat het Staatsche leger durfde aanvallen, maar daarover maakte hij zich niet ongerust. Bosscha deelt mede, dat Luxembourg aan Louvois schreef: ‘J'ai prié M. de Saveuse de vous dire, que les ennemis sont forts,’ en ook ‘Nous devons craindre, à tout moment, qu'ils ne nous tombent sur les bras d'un côté ou d'autre, et il s'en faut beaucoup que nous m'ayions assez de troupes pour munir bien toutes les places et s'opposer aux ennemis.’ Luxembourg had herhaaldelijk versterkingen aangevraagd en stelde daarom den toestand niet rooskleurig voor. Hij schreef echter ook: ‘On m'assure que le Prince d'Orange veut faire quelque chose contre moi. Je ne vois pas à quoi que ce soit qui lui soit bien facile; car pour Utrecht, j'en réponds, et je voudrais qu'il marchât.’ Die uiting is wel een blijk van vertrouwen.
De Prins gaf echter ook nu den moed niet op. Twee dagen na den nederlaag bij Woerden hield hij krijgsraad te Gouda en nam daar het besluit de verbindingslijnen van het Fransche leger te nemen door een aanval op Charleroi te doen. Die expeditie werd in alle stilte voorbereid, zoodat het hem gelukte met ongeveer 30000 man, waaronder een aantal Spaansche regimenten, over Oudenbosch, Hoogstraten, naar Maastricht te trekken. Hij nam het kasteel Valkenburg, kon zich echter niet met de Duitsche bondgenooten onder Graaf De Montecuculi vereenigen. Den 14 December vertoonde de Prins zich met zijn leger voor Charleroi, welks bevelhebber de Montal juist naar Tongeren was. Deze wist echter spoedig terug te komen en de stad op de dapperste wijze te verdedigen. De Montal had zich naar Tongeren begeven, omdat zooals Lodewijk schreef de Prins zich met geforceerde marschen naar Tongeren had begeven ‘qu'il feignit d'investir’.
De dappere verdediging van Charleroi, het naderen van hulp onder Duras en d'Humières en ook de plotseling ingevallen strenge winter noodzaakte den Prins het beleg op te geven en met een vermoeid, uitgeput leger naar Holland terug te trekken.
Alle Hollandsche geschiedboeken zijn opgetogen over dien nieuwen mislukten aanval van den Prins. Bosscha schrijft: ‘Zoo was ook deze onderneming mislukt: en desniettegenstaande deed zij het ontzag voor de Nederlandsche krijgsmacht en voor den jongen Held, die haar aanvoerde, in hooge mate rijzen’. Een vreemde tijd, toen nederlagen in staat waren ontzag te doen krijgen. Van Rijsen zegt: ‘Eveneens pleitte de aanslag van den Prins op Charleroi voor zijne stoutmoedigheid’. Ja, maar niet voor zijn krijgsmansbeleid.
De onderneming van den Prins tegen Charleroi was uit een taktisch oogpunt beschouwd een dwaasheid, ja erger, een grove fout. Na den slag van Sadowa zeide de aide de camp, Baron von Steinecker, zooals wij in de Mémoires van Bismarck lezen: Exellence, vous voilà passé grand homme! Si le prince Royal fut arrivé trop tard, vous étiez le plus grand des coquins. ‘Zoo was het ook hier, alleen succes had de fout van den Prins tot iets groots kunnen maken. De mislukking stempelde den aanslag op Charleroi eerst recht tot datgene wat het was, een domheid. Luxembourg bleef met zijn leger in Holland het laatste overblijfsel van het vaderland bedreigen. En de prins moest weten dat het invallen van den winter zijn aanslag moest doen mislukken, maar ook tegelijkertijd Luxembourg de lang verwachte gelegenheid geven om Holland den genadeslag toe te dienen. En dan zou het Hollandsche leger en de Prins zelf afwezig zijn. Zooals wij zien zullen mislukte de aanval van
| |
| |
Luxembourg door de wederom snel ingevallen dooi. Maar had de vorst twee dagen langer geduurd, dan had de doodsklok van Holland geluid tengevolge van dien aanslag op Charleroi, die fout van den Prins, die fout, die men dan met het volste recht een misdaad mocht noemen, veel en veel grooter dan de fout van den overste Pain et Vin.
Luxembourg dacht er niet aan Utrecht op te geven naar aanleiding van de escapade van den Prins. Wel dacht hij er aan op welke wijze hij den Prins ‘quelque déplaisir en Hollande’ kon bezorgen, ‘pendant qu'il se promenait ailleurs.’ Alles had hij daarop onmiddellijk ingericht, alles was gereed, ‘Il ne faut qu'une bonne gelée de deux nuits pour prendre le parti de les aller visiter d'un côté ou d'un autre.’ Inderdaad begon het vijf dagen later te vriezen en ondanks het feit, dat de Prins alles uitstekend voor de verdediging in orde had gemaakt, zou Luxembourg nu slagen. Een voldoend leger om de Franschen tegen te houden was er niet.
De bevelhebber van het Staatsche leger, voor zooverre dat overgebleven was, de Graaf von Koenigsmarck kreeg uit den Haag bericht dat Luxembourg waarschijnlijk ten gevolge van het bevriezen van het ondergeloopen land wel een aanval op Swammerdam en Bodegraven zou probeeren. Werkelijk ging Luxembourg op marsch aan het hoofd van 7800 man infanterie en eenige cavallerie. De bedoeling was vanuit Woerden te marcheeren naar Swammerdam via Zegveld. Te Swammerdam zou men al naar omstandigheden beslissen of men zich richten zou op Leiden of op den Haag. Het vijandelijke kamp te Bodegraven zou natuurlijk ook aangevallen worden. Den 27 December vertrok het leger, terwijl het ijs voldoende krachtig was om zelfs de paarden te dragen. Luxembourg was vol goeden moed, ook wegens de goede houding van zijn soldaten. Hij schreef ook aan Condé: ‘Toutes les troupes de Hollande ne m'eussent pas arrêté.’ In den namiddag echter veranderde het weer. De wind, die eerst noord was, wakkerde aan en liep terug naar het zuiden, terwijl het daarbij hard begon te sneeuwen. s'Middags bereikte men Woerden en op advies van Melac, die het ijs voldoende sterk achtte, zette men den tocht toch door.
Daarbij kwam dat Luxembourg wist dat de Prins van Charleroi terugkeerde en zeide hij: ‘Je ne croyais pas que le dégel pût être assez violent pour m'empêcher de faire deux lieues sur l'inondation’.
Om de soldaten aan te moedigen bij dit slechte weer zeide Luxembourg hun het doel van den tocht, en voegde hieraan toe: ‘Allez, mes en[f]ants: pillez, tuez, violez et brûlez, afin que je voìe si je ne me suis point trompè au choix que j'ai fait de l'élite des troupes du Roi.’
Die élite van het Fransche leger werd aangevoerd door de Sourches en door de la Meilleraye, terwijl de cavallerie onder de Gassion te Woerden werden achtergelaten, evenals al de officiers-paarden. In het geheel verdronken niet meer dan een tiental soldaten, maar een groot aantal zakten door het ijs, waaronder ook de luitenant kolonel de Douglas. Om zeven uur s'ochtends kwam men aan een kanaal, dat in het geheel niet dicht gevroren was, zoodat men mannetje voor mannetje over een planken brug moest, hetgeen ook een groot oponthoud veroorzaakte. De weg was buitengewoon slecht en modderig geworden, daar de sneeuw nu gevolgd was door hevige regenbuien. Eindelijk bereikte men Swammerdam, waar Koenigsmarck een bezetting van vi[j]f regimenten geplaatst had. Na een korte verdediging ging Koenigsmarck op de vlucht naar Bodegraven, terwijl de Franschen, diegenen die niet konden vluchten, afmaakten. ‘Le nombre des prisonniers est petit, parce qu'on en tua plus qu'on ne s'amusa à en prendre’.
Dit kon desnoods nog verontschuldigd worden in de hitte van het gevecht, maar wat Luxembourg nu zelf beval, is meer dan schandelijk. Hij gaf orde alle huizen te verbranden om het Hollandsche volk ‘un salutaire effroi’ in te boezemen. Hij schreef ook zeer vergenoegd: ‘Je vous avoue, que je pris plaisir à faire brûler devant moi la maison du Prince d'Orange, et celle de son favori le Rhingrave, qui étaient deux petits chateaux les plus jolis du monde.’ Die handelwijze werd niet door de Fransche regeering afgekeurd. Louvois schreef: On mit le feu dans tout le village, et l'on grilla tous les Hollandais qui y étaient, dont on ne laissa pas sortir un seul des maisons.’
Na op die wijze opgetreden te zijn, zonder dat franc-tireurs hem daartoe ook maar eenig recht gaven, vertrok Luxembourg om drie uur naar Bodegraven met 1500 musketiers. Bodegraven was zoo overhaast verlaten, dat kanonnen en munitie achtergelaten was. Luxembourg wachtte nu te Bodegraven op
| |
| |
de rest van zijn leger onder de Sourches. Deze had echter allerlei moeite na het vertrek van Luxembourg. Zijn troepen waren aan het plunderen en moorden, alle orde was verdwenen, terwijl hij buitendien beschoten werd door vier Hollandsche fregratten. Hij gaf hiervan bericht aan Luxembourg, doch die herhaalde slechts zijn bevel hem te volgen naar Bodegraven. Dit gelukte daarop. Maar het plan van Luxembourg verder op te rukken naar Leiden of den Haag was door de hevige dooi onmogelijk geworden. Maar dat was niet het ergste, de vraag was, hoe weer terug te keeren naar Utrecht. Alles stond onder water, en het overblijfsel van het ijs was nergens meer dienstig voor. Luxembourg schreef: ‘Il faut que vous sachiez, que tout le pays enclavé entre les villes de Delft, Muyden, Vesep, Utrecht, Woerden, Oudewater, est submergé entièrement, tous les villages entièrement remplis d'eau.’
De eenige weg, die overbleef, was de dijk van den Ouden Rijn naar Woerden. Maar dan moest men Nieuwerbrug passeeren, waar het sterke fort Oranje bezet was. Hoewel Luxembourg die moeilijkheid inzag besloot hij het er op te wagen en ‘de se faire jour l'épée à la main, ne pouvant se retirer autrement.’
Wat bleek nu echter, de kolonel Pain et Vin of Paynwin, zooals de Franschen hem noemen, had zijn post verlaten, toen een afdeeling cavallerie vanuit Woerden van het corps van de Gassion tot aan Nieuwerbrug was voortgerukt. Pain et Vin was geretireerd naar Gouda en Luxembourg kon ongehinderd naar Utrecht terugkeeren.
In zijn blijdschap vergat hij evenwel niet Bodegraven totaal te verbranden. Luxembourg zag ‘de l'autre côté du Vieux Rhin force vaisseaux qui étaient tout près des écluses. Je ne voulus pas les laisser dans leur entier, et j'y fis marcher des hommes détachés, qui brulèrent vingt six vaisseaux chargés de marchandises. Je ne me retirai point que je ne les visse tous consumés.’ Ook eenige oorlogsschepen, die door het ijs niet weg konden werden verbrand.
De terugtocht was verder zeer lastig maar ging toch in goede orde. Verscheidene soldaten verdronken nog onderweg, maar overigens kwam men toch behouden te Woerden terug.
Later kwam er eenige kritiek van Fransche zijde op de beestachtige handelwijze der Fransche soldaten en vooral de Koning zelf zou daarover ontevreden zijn. Luxembourg verdedigde zich met de bewering, dat het slechts een weerwraak betrof over het dergelijke optreden van den Prins van Oranje te Binche na het opbreken van het beleg van Charleroi, maar overigens had hij daardoor aan het Hollandsche volk willen toonen hoe ongeschikt de prins was om het te verdedigen, terwijl buitendien daardoor het volk zeer gedeprimeerd zou zijn.
Zooals altijd in dergelijke gevallen was het ook nu hier. Zulke wreedheden geven lust tot weerwraak, nooit neiging tot onderwerping.
Wagenaar beweerde dat het optreden der Franschen zoo erg niet was, maar erger was het zelfs dan nu beweerd wordt dat het optreden der Duitschers in België zou zijn. En, let wel, toen was er in geen enkel opzicht eenig motief voor. De Prins kwam 4 Januari terug en deed onmiddellijk Kolonel Pain et Vin voor de krijgsraad dagen. Deze veroordeelde hem tot vervallen-verklaring van al zijne charges, tot levenslange gevangenisstraf en confiscatie van goederen.
De Prins was hiermede niet tevreden en deed hem nu voor een tweede krijgsraad brengen. Deze voegde er nu nog de straf bij, dat het zwaard boven zijn hoofd gezwaaid moest worden. Daarop benoemde de Prins een derde krijgsraad, bestaande uit zes Gecommiteerden uit den Hoogen Raad van Holland, Zeeland en Friesland en nu werd hij veroordeeld om ‘met den zwaarde geëxecuteerd te worden, dat de dood erop volgt.’ Dit vonnis werd te Alphen 23 Januari voltrokken.
Minder dan ooit waren nu de Hollanders bereid om vrede te sluiten. In het Duitsch zoowel als in het Hollandsch verschenen brochures, sommige geïllustreerd, o.a. een door den beroemden graveur de Hoogh, om ieder bekend te maken met de Fransche gruwelen.
En niet slechts trad men zoo op tegen veroverde plaatsen, als Bodegraven, maar ook tegen reeds onderworpen steden, zooals Utrecht, waarvan de bewoners, zooals Luxembourg beweerde, reeds onderdanen van den Franschen Koning geworden waren. ‘C'est une véritable terreur qui règne dans la ville d'Utrecht.’
Als men leest hoe toen die bewoners behandeld werden, dan ziet men weer dat er niets nieuws onder de zon is. De deuren mochten niet gesloten wezen, na een bepaald uur was het verboden het huis te verlaten. In ieder opzicht blijkt dat de Duitschers in
| |
| |
België niets nieuws doen. Alles schon da gewesen en wel door de Franschen gedaan in ons land. Zelfs Luxembourg kreeg op het laatst eenig medelijden met de arme bevolking, maar Louvois moedigde voortdurend aan ‘de ne vous lasser point d'être méchant’.
Schilderijen en andere kostbaarheden werden gestolen en de buit naar Frankrijk gezonden.
Langen tijd gebeurde er niets bijzonders, totdat de Prins een nieuwen aanval op Naarden wilde doen. Luxembourg maakte zich daarover niet ongerust. Maar ongelukkig voor hem deed de bevelhebber van Naarden, de Procé, sieur de Pas, zooals vroeger Pain et Vin. Bij de nadering van het leger van den Prins gaf de Pas de stad over, indien het garnizoen met krijgsmanseer kon aftrekken. De Prins stond dat toe en toen Luxembourg voor Naarden kwam om te helpen, viel er niets meer te doen.
Het gevolg van het verlies van Naarden was het langzaam ontruimen van het bezette grondgebied. Louvois had daarbij orde gegeven, dat de te ontruimen plaatsen geplunderd zouden worden, doch dat zij die plundering konden afkoopen. Zoo bracht alles nog aardig wat op. Zoo schreef Louvois: ‘Sa Majesté a vu avec plaisir que vous êtes persuadé que l'on pourrait tirer une furieuse somme d'argent pour ne point piller et brûler les villes que vous quitterez, et Elle attend de recevoir un grand soulagement de celles que vous abandonnerez.’
Louvois beval ook rijke gijzelaars te nemen, omdat die zich voor groote sommen zouden kunnen vrijkoopen. Luxembourg volgde die schandelijke bevelen lang niet ten volle op.
Op de terugtocht scheelde het nog weinig of Luxembourg zou met zijn leger gevangen genomen zijn, maar hij wist den Prins te misleiden en toch nog ongestraft te ontsnappen. Te Parijs was men over zijn terugtocht zoo tevreden, dat de Koning hem met alle eerbewijzen ontving.
Weinig menschen zullen wel het einde van dien oorlog zoo voorspeld hebben. De Fransche aanvoerder bijna met zijn geheele leger gevangen, geheel Holland bevrijd en Frankrijk zelf bedreigd. Dat alles was het werk van den jeugdigen Prins. Op zijn vier-en-twintigste jaar had hij de macht van den Franschen Koning gebroken en een coalitie tegen Frankrijk gevormd, die dit land met ondergang bedreigde. Het geluk van Frankrijk was, dat het toen ter tijde zulke buitengewoon goede generaals bezat en dat de Prins, de beste diplomaat, die men zich denken kon, slechts een zeer matig generaal was.
De geschiedenis van het optreden der Franschen in Holland bewijst verder, dat het niet alleen een ramp is Duitschers in zijn land te zien als overwinnaars. De Franschen hebben het bij ons waarlijk niet beter gemaakt.
Het beste voor ieder land is bij een oorlog neutraal te blijven. Ook dan wordt er genoeg geleden, maar toch niet een honderdste van de rampen van den oorlog, onverschillig dan welk vijandelijk leger over de grenzen komt.
Litteratuur.
|
1. | Mémoires du chevalier Temple. |
2. | Valkenier, Verword Europa.
Valkenier, Het ontroerde Europa door de wapenen des Konings van Frankrijk. |
3. | Rousset, Histoire de Louvois. |
4. | Quincy, Histoire militaire de Louis le Grand. |
5. | van Sijpestein en de Bordes, De verdediging van Nederland in 1672 en 1673. |
6. | Niox, Géographie militaire. |
7. | Fouquières, Mémoires. |
8. | Mémoires de Louis XIV sur la campagne de 1672. Archives de la guerre, t. 1112. |
9. | Recueil de Lettres pour servir d'éclaircissement à l'Histoire Militaire du Règne de Louis XIV. |
10. | Burnet, History of his own time. |
11. | Affaires étrangères. Correspondance de Hollande. t. 92. |
12. | Campagne de Hollande en 1672, sous les ordres de M. le duc de Luxembourg. |
13. | Relations véritables des Pays-Bas. |
14. | Kippenberg, Die Sage vom Herzog von Luxembourg. |
15. | Archives de la guerre, t. 319, 321, 334, 360, 384. |
16. | Wagenaar, De vaderlandsche historie, bevattende de geschiedenissen der vereenigde Nederlanden. |
17. | Lefèvre Pontalis, Jean de Witt, grand pensionnaire de Hollande. |
18. | de Segur, La Jeunesse du maréchal de Luxembourg.
de Segur, Le Tapissier de Notre Dame. |
19. | Beaurain, Histoire militaire du duc de Luxembourg. |
20. | Mémoires pour servir à l'histoire du maréchal de Luxembourg, écrits par lui même. |
21. | Bosscha, Neerland's heldendaden te land. |
22. | Van Rijsens, Geschiedenis des vaderlands. |
23. | Gaillardin, Histoire du règne de Louis XIV. |
24. | Oude en Hedendaagsche Algemeene wereldlijke Geschiedenis gevolgd naar het Fransch van den Heer Abt Millot. |
25. | Groen van Prinsterer, Archives de la Maison d'Orange. |
26. | Trevor, Life and time of William III. |
27. | van Lennep, Geschiedenis van Noord Nederland. |
28. | Wynne, Geschiedenis van het vaderland. |
P.J. DE BRUÏNE PLOOS VAN AMSTEL.
|
|