De Hollandsche Lelie. Jaargang 29
(1915-1916)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 210]
| |
de belangstelling en de zorg der overheid eischen. In de Grondwet staat dan ook: Het Onderwijs is een voorwerp van de aanhoudende zorg der Regeering. Dat het onderwijs een gewichtige zaak is, blijkt duidelijk uit de omstandigheid dat de School langen tijd is geweest, en nog voor een deel is, het stokpaardje van politieke redenaars en de speelbal der staatkundige partijen. Zij is er in dien strijd niet beter op geworden. Nog altijd worden achttienjarigen na 't afleggen van een uit den aard der zaak tamelijk gemakkelijk examen, waarbij geen rekening wordt gehouden met practische geschiktheid - iemand die nooit in de school is werkzaam geweest, mag ook examen afleggen, - op de jeugd losgelaten als bevoegde, en toch soms zeer onbeholpen en ongeschikte, zelfstandige leerkrachten, die al doende 't onderwijzen op, dus vaak ten koste van, de kinderen moeten leeren; nog altijd bezit het hoofd der school een onbeperkte macht over zijn personeel, waarvan er op zijn school enkelen of soms bijna allen met hem gelijk staan in bevoegdheid, bekwaamheid en geschiktheid; nog altijd is het toezicht op de lagere scholen toevertrouwd aan evenveel niet- als wel-deskundigen, en mag iedereen buiten het onderwijs aangesteld worden tot toeziener op het onderwijs: schoolopziener of inspecteur. En toch: wie moeten schoolopzieners zijn? Naïeve vraag, nietwaar? Wie zien toe op het leger, op de vloot? Wie controleert een ambtenaar bij de posterijen en telegrafie? Of liever: wie oordeelt ambtshalve over een zaak, waarvan hij geen studie heeft gemaakt, geen kennis of ervaring bezit? Welk ambtenaar zou het niet als minachting van zijn werkkring beschouwen, indien hij werd beoordeeld, ge- of veroordeeld door iemand buiten zijn vak? In alle betrekkingen wordt het toezicht uitgeoefend door vakmannen en men vindt dit natuurlijk, van-zelf-sprekend. Men zou het vreemd vinden, als men een advocaat aanstelde tot inspecteur van het krijgswezen - verondersteld dat er zoo'n betrekking bestond - de advocaat zou lachend beweren, dat hij geen verstand had van krijgszaken; maar stel iemand, wien ook, mits geen idioot of minderwaardige, aan tot schoolopziener, en de zaak wordt geheel anders. Waar het de school betreft, daar vervalt in dit verband alle gezond oordeel en alle billijkheid. Fabrikanten, winkeliers, officieren, advocaten zonder practijk, allen hebben par droit de naissance verstand van de school, het misbruikt en deels mislukt product van den strijd der politieke partijen. Wat is er noodig voor een schoolopziener? Precies wat er noodig is voor een ander toeziener. In de eerste plaats: vakkennis; in de tweede plaats: vakkennis; in de derde plaats: vakkennis. Een opziener moet zijn een humaan, beschaafd man, maar deze vindt men ook onder onderwijzers; hij moet zoo mogelijk tact bezitten - hierin staat doorgaans de vrouw boven den man -, maar tact is niet afhankelijk van stand, rang of beroep, hij is het eigendom van slechts weinigen. De leden van het schooltoezicht moeten grondig bekend zijn met de Wet op het (Lager)Onderwijs, de daarop betrekking hebbende Koninklijke Besluiten, Ministeriëele Voorschriften, met de Uitgesproken of Beslissingen der Rechtscolleges over dubieuse punten; zij moeten eveneens volkomen thuis zijn in kwesties van onderwijs en opvoeding, een helder inzicht bezitten in het doel van 't (Lager)Onderwijs, weten welk onderwijs voor verschillende groepen van jeugdige burgers(eressen) het meest gewenscht is; m.a.w. zij moeten zich kunnen indenken en weten te verplaatsen in de levensomstandigheden der ouders van de leerlingen der Volksschool, zij moeten kunnen regelen en besturen en den vereischten administratieven arbeid kunnen verrichten. Maar na vakkennis is eerste vereischte dat zij menschen zijn van beschaving en ontwikkeling - zooals er onder onderwijzers evengoed voorkomen als bij andere ambtenaren - die hart hebben voor hun taak en voor dit laatste is 't éénige noodige, ja onmisbare, dat zij die taak volkomen kennen, d.i. onderwijzers zijn. Men moge beweren dat vakkennis alleen niet voldoende is voor toeziener, dat b.v. een advocaat de noodige wetskennis en 't vereischte wetsinzicht bezit of zich gemakkelijker eigen maakt dan een onderwijzer, dat dus b.v. een advocaat of wetgeleerde de aangewezen man is voor schoolopziener; zulk redeneeren om de zaak heen is alleen mogelijk waar het de school betreft, niemand zou zulke argumenten billijken voor andere vakken dan voor het onderwijs; steeds zou als hoofdeisch, als onmisbare voorwaarde voor een benoeming tot opziener gehoord worden: een opziener moet vakman zijn; al 't andere is bijzaak. En welk een onbillijkheid bovendien, dat juist bij het lager onderwijs met zijn schrale traktementen de in casu goed be- | |
[pagina 211]
| |
zoldigde ambten van het schooltoezicht veelal aan personen buiten het onderwijs staande worden toebedeeld! Maar 't onderwijs, zegt men wel eens, is een geheel andere zaak dan andere. Ja, dit is een eigenaardigheid van de meeste, van bijna alle zaken, dat ze anders zijn dan andere. De school is een volksbelang, de geheele maatschappij is er mee gemoeid, oordeelt men. Men kan de school maar niet aan de onderwijzers overlaten. Om die reden wellicht heeft men de openbare volksschool onder het toezicht en beheer gesteld van Staat en Gemeente beide, terwijl de bijzondere, kerkelijke scholen nog meer, deels andere, maar evenmin deskundige voogdijschap genieten. Zoo verkeeren de openbare onderwijzers in den amphibischen toestand van half gemeente -, half staatsambtenaren te zijn. Maar daarom is het toch wel mogelijk het onderwijs met al zijn betrekkingen, zoowel de hooge als de lage, te gunnen aan mannen van het vak? Men stelt andere vakmannen wel aan tot schoolopziener, doch niet tot onderwijzers. Is 't onderwijs een zaak van zoo weinig belang, dat het toezicht niet alle zorg vereischt? Is onderwijzen zoo gemakkelijk, dat iedereen er over oordeelen kan? Wat is moeilijker, waarvoor is meer geestelijke toewijding noodig, voor de betrekking b.v. van een post- of telegraafambtenaar of wel voor die van onderwijzer? Van ontvanger, luitenant, of van onderwijzer? Indien de werkzaamheid van een onderwijzer meer moeite, meer toewijding eischt, dan moet ook de beoordeeling van zijn werk moeilijker zijn, meer vakkennis eischen, tenzij men, zooals gemakshalve dikwijls verkeerdelijk geschiedt, alleen te rade gaat met de tastbare resultaten. Geheel in strijd echter met deze conclusie, die iedereen toch moet beamen, is de werkelijkheid: Men denkt er niet aan advocaten, notarissen, burgemeesters, kooplieden, aan te stellen tot inspecteurs der posterijen, der telegrafie of van de belastingen, maar wel tot schoolopzieners. Uit de post- of telegraafambtenaren worden de inspecteurs voor deze vakken gekozen, maar de onderwijzers - behoudens eenige toevallige uitzonderingen - schijnt men niet in staat te achten, op hun eigen werk toezicht te houden. Tengevolge van de rationeele regeling bij alle ambten behalve bij dat van onderwijzer klimt een ambtenaar in zijn dienst, hij alleen en niemand buiten zijn vak, op tot de hoogste betrekking, maar bij het onderwijs kan enkel bij gunstige uitzondering een onderwijzer worden verheven tot den rang van opziener of inspecteur. De vraag ligt voor de hand, of dit ook zoo zijn zou, indien het onderwijs geheel rijkszaak was. In Onze Oost en West, waar de onderwijzers gouvernementsambtenaren zijn, worden immers uitsluitend vakmannen voor het toezicht op het onderwijs gekozen. Ik beveel deze hervorming: uitsluitend deskundig schooltoezicht: onderwijzers als toezieners, aan in de welwillende aandacht van de lezeressen en lezers van De Hollandsche Lelie. Moge ieder, die het wel meent met het onderwijs en met het volk, in zijn kring ijveren voor deze billijke en heilzame verbetering van onze Volksschool, een van de belangrijkste factoren van onze waarde als volk, opdat er een algemeene, krachtige opinie groeie, waarmee de Regeering rekening zal moeten houden! C. GROUSTRA. |
|