Correspondentie van de redactie met de abonnés
De redactrice van de Holl: Lelie brengt ter kennis van de lezers van dit Blad, dat zij géén manuscripten of brieven, haar naar aanleiding der redactie-aangelegenheden toegezonden door niet-abonnés, kan beantwoorden langs particulieren weg. De correspondentie in dit Blad dient zoowel tot de beantwoording van brieven, als tot de mededeelingen betreffende aangenomen en geweigerde bijdragen, en zij, die zelve geen abonné of abonnée zijn, kunnen dus niet verwachten langs een anderen dan den correspondentie-weg te worden beantwoord. Wanneer zij door leesgezelschap, kring, of samen-lezen, of op welke wijze dan ook, gelegenheid kunnen vinden de correspondentie-rubriek te volgen, dan is de redactrice bereid hen dáárin te beantwoorden.
Op dezen regel wordt voortaan géén uitzondering meer gemaakt, en afzonderlijke nummers, correspondentie-antwoorden aan niet-abonné's behelzend, worden niet meer toegezonden.
Alle brieven moeten, om in de d.a.v. week omgaand te kunnen worden beantwoord, uiterlijk Zaterdag-ochtend in mijn bezit zijn.
Redactrice.
P.S. Het spreekt vanzelf, dat deze regel alleen geldt voor eerstbeginnenden, èn voor briefschrijvers, die in de corr:-rubriek thuisbehooren.
Jim. - Onder de bestaande omstandigheden was het mij in elk geval ondoenlijk geweest mijn antwoord aan U te geven reeds op 27 Aug: - Echter, ook thans zal dat antwoord U niet bevredigen, omdat ik mij moet houden aan mijn vroegere antwoorden aan U, waarin ik verklaar buiten die quaestie te willen blijven nu ik van haar door U beiden weet. In zoo iets mag een derde als ik - die U geen van beiden persoonlijk kent - zich niet anders mengen dan om U in elk geval te raden met rust te laten, waar die rust blijkbaar door de andere partij wordt verlangd. Overigens hartelijk dank voor Uw vertrouwen in mij.
Rosalius. - Vriendelijk dank voor Uw kaart.
E.K. te H.... - Ik heb van U een langen vertrouwelijken brief, waarvoor ik U ten zeerste dank; vervolgens een kaart, waarop gij informeert of ik dien bewusten brief wel heb ontvangen, eindelijk een gelukwensch. Dien laatsten hoop ik particulier te beantwoorden. Voorloopig langs dezen weg veel dank.
Mevr: M-K. - Ik zal Uw gelukwensch particulier beantwoorden, en geef U de verzekering - in antwoord op Uw langen vroegeren brief van 31 Juli - dat ook ik, evenals gij, vele orthodoxe en geloovige menschen ken, wien het oprecht ernst is met hun godsdienst. Wat ik indertijd schreef gold de leiders, hun die er de politiek en allerlei aardsche eigen belangen bijsleepen, maar geenszins wilde ik toen daarmee beweren dat ik alle orthodoxe menschen houd voor huichelaars; integendeel, onder mijn eigen familie en kennissen, en vooral ook onder de volksklasse, ken ik zeer velen die eerlijk trachten hun bijbelleer in de praktijk des levens te beoefenen. Voor mij is geloof iets algemeens; de een heeft er dit stukje van, de ander dat; het komt niet aan op de ‘richting’, maar wel op onzen innerlijken ernst in het zoeken naar God, en het willen leven overeenkomstig onze plicht. Wat die plicht is voor ieder onzer, dat kan ieder onzer voor zichzelven voelen en weten, die haar wil beoefenen, en wil nadenken erover.
Mevr: E.G. te A. - Uw bijdrage nam ik gaarne aan. Vriendelijk dank voor Uw waardeerende woorden over den invloed der Lelie.
Jan Companie (Jan Holland). - Voor Uw instemming met mijn beschouwingen in zake den oorlog, en de onbillijke houding van veel Hollanders jegens de Duitschers, dank ik U ten zeerste. Echter mag ik Uw aanvallen onder ps: niet plaatsen, waar gij ze richt tot iemand, die zelf zijn naam noemt in dit opzicht. Ik weet wel dat deze persoon herhaaldelijk mij-zelf op de meest leugenachtige wijze aanviel, óók onder ps.; maar, omdat hij onfatsoenlijk is jegens mij, zal dit voor mij geen reden zijn óók onfatsoenlijk jegens hem te handelen. En m.i. is het beslist onfatsoenlijk persoonlijke aanvallen te doen onder een schuilnaam. Overigens is die bewuste persoon, over wien gij het hebt, niet waard zich met hem èn zijn meeningen in te laten. Ik wil hier overigens nog bijvoegen, dat ik de door U opgegeven reden, die U belet Uw eigen naam te noemen, op zichzelf beschouwd heel billijk vind.
Mevr: J.G. te Rotterdam. - Voor pres: ex., waarop gij recht hebt bij opname van een artikel van U, en voor honorarium, (waarop gij insgelijks recht hebt) moet gij U niet wenden tot mij, de redactrice, maar tot den uitgever van dit Blad.
M.v.E. - Ik zal Uw uitknipsel te pas brengen. Vriendelijk dank voor Uw begeleidend schrijven.
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN.