De Hollandsche Lelie. Jaargang 29
(1915-1916)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 114]
| |
Ik doe het haast onbewust, en toch ontkom ik er niet aan, al zegt mijn verstand mij: 't is bespottelijk. Zoo zijn er velen, zoo zijn wij allen. Ook hierin is de natuur sterker dan de leer. Wij zijn er door de traditie toe gekomen. Van de ouderen gaat het over op het kind en als het kind leeftijd en menschenverstand heeft gekregen wil het zich van bijgeloovigheden losmaken, maar blijft toch altijd met het eene been in het oude moeras steken. Ik zal niemands bijgeloovigheidjes bestrijden, of belachelijk maken, want ik zou bijna durven beweren, dat zelfs de geloovigen bijgeloovig zijn. Iedere godsdienst heeft zijn bijgeloof; er is wel verschil in, evenals de eene mensch in meerdere of mindere mate bijgeloovig is, maar het gelooven evenmin als het ongeloof sluit de bijgeloovigheid uit. Bijgeloof valt minder te veroordeelen of te laken, dan dat men in 't algemeen meent. Er zijn toch zelfs van die bijgeloovigheidjes, die wat poëzie in het leven brengen; een eigenaardig voorbeeld geeft ons daarvan het Liederboekje van Emiel HullebroeckGa naar voetnoot1), en wel uit de 13e reeks het gedichtje de ‘Voorspelling’ van Lambrecht Lambrechts, die daarbij te markt ging bij de Limburgsche folklore, die beweert dat de meisjes om te weten wanneer zij zullen trouwen, moeten luisteren hoe dikwijls de koekoek achtereen roept. Zooveel maal hij roept, zooveel jaar moeten zij wachten. Sommige bijgeloovigheidjes, waar zij zweemen naar voorspellingen, hebben ondervinding ten grondslag, zooals het hoog en laag vliegen der zwaluwen als weervoorspelling, en andere vorm en de grondslagen van allerlei sagen en sprookjes. Ik zou ze dan ook niet willen missen, al zijn vele bijgeloovigheidjes belachelijk of lastig. Zoo was ik eens tegenwoordig op een diner, waarvan de gasten het getal 13 vormden. Een der aanwezige dames hechtte zoo aan dat ongeluksgetal, dat zij, om gast te blijven, aan een afzonderlijk tafeltje moest gediend worden. De dagelijksche en voor de hand liggende bijgeloovigheidjes spreken voornamelijk uit de getallen, en inzonderheid uit de cijfers der maanden. In afschrift ligt voor mij een ‘Maandtafel en Aanwijzing der 30 ongelukkige dagen des Jaars’. Ik zal ze maar niet noemen, want ik weet zeker, dat ik er enkele lezers mede beangstigen zou, vooral omdat in dat lijstje de onderstreepte cijfers het allerongelukkigste zijn. ‘Men wachte zich daarvoor’, staat er bij, alsof één mensch er iets toe of af zou kunnen doen aan zijn geboorteuur! Ik heb mijn ‘verjaarlijstje’ eens vergeleken met de kwaadaardige(?) cijfers, maar moet oprechtelijk verklaren, dat ik zelfs niet één ongelukkige vond onder de als ongelukkigen door de correspondeerende data aangewezen. Er is zelfs een ruim 80-jarige onder, die nog altijd lust heeft in haar leven, zooals zij voor anderen ook een lust is, en toch leert ons het bijgeloof, dat ‘wie op een dezer dagen geboren wordt, ongelukkig is en armoede zal lijden.’ Men moet ook niet ziek worden op zoo'n dag, nota bene, niet ten huwelijk gaan of zich ‘engageeren’, niet verhuizen, niet reizen, geen zaken doen en geen processen beginnen. Gelukkig zijn er tegen deze kwalen vele remedies, in den vorm van amulettenGa naar voetnoot1), ook al weer een staaltje van bijgeloof, en welk bijgeloof zelfs in onze dagen allerweligst tiert. Zie maar naar de hoefijzers en Billeken-figuurtjes voor de winkelramen. Naast de Amulet is even voorspoedig opgegroeid het Fetichmus, dat in zijne vereering van zinnelijke voorwerpen het bijgeloof al zeer nabij komt, niet minder dan het geloof aan Feeën, welke dames, in hare goede of kwade eigenschappen het bijgeloof bij vele menschen bewijst, en verband houdt met een noodlotsbegrip, waardoor de apathie in de hand wordt gewerkt. De tooverkracht, die geluk of ongeluk zou teweeg kunnen brengen, zit in hoofdzaak in de alruinwortel of Mandragore, die een Jeanne d'Arc moet gebruikt hebben om zichzelve tot Jeanne d'Arc te brengen. Door dien wortel, eenige overeenkomst met de menschengestalte hebbende, bij zich te dragen kan men.... alles. Het bijgeloof was en is nog zoo algemeen, en laat zich in zooveel vormen zien, dat het wel eenige waarde heeft er eens op te wijzen. Het volle geloof vrijwaart zelfs niet voor bijgeloovige strekkingen. Haast zou men kunnen beweren, dat het geloof in het ongeziene juist het bijgeloof doet spreken. Zoolang er menschen hebben bestaan is er bijgeloof geweest, en dat bijgeloof kan eerst wegsterven met den laatsten mensch, en dat tijdstip ligt nog verre. 's-Gravenhage, 3 Aug. 1915. |
|