ligheid en met welk een trots prezen zij Uwe bevattelijkheid, Uw verstand, Uw geest!
Uwe lieve ouders, zij zijn niet meer!
Misschien is nog een hunner hoogbejaard in leven, of, het kind gelijk, hulpbehoevend in alle opzichten, zich inbeeldende nog te kunnen en U, den mensch van middelbaren leeftijd, nog altijd beschouwende als het wicht van zoo heel veel jaren geleden.
Weet gij nog welk een vreugde 't voor U was, wanneer Opa of Oma, Oom of Tante U een heelen dag op visite hadden, ter Uwer eere het ouderwetsche gedoe uit de porceleinkast te voorschijn werd gehaald, gij de oude boeken en prenten mocht bewonderen, en met de poppen in oud-modische kleedij en het kinderservies in een oud stoeltje aan een oud tafeltje speeldet?
Hoe gij dan onthaald werd op allerlei lekkers en als groot mensch behandeld, zoodat het U, tehuisgekomen, (soms met een bedorven maag) wel eens wat tegenviel de ondergeschikte rol van kind weer te moeten opnemen?
Herinnert gij U nog de menschen uit dien tijd, de deftige vrienden en kennissen Uwer ouders, de gedienstigen, de meiden, de knechts, den tuinman, toen zich nog angehörig voelende, onderdanig en beleefd en niet gelijk thans zich één wanende met hunne meesters, die toch uit een maatschappelijk oogpunt beschouwd door geboorte en opvoeding in werkelijkheid niet hunne gelijken kunnen zijn?
Aan fietsen, zooals wij ze nu kennen, aan trams met electrische beweegkracht, aan auto's, aan vliegtuigen dacht toen nog niemand.
Het was al een heel groot genoegen, wanneer men U onthaalde op een rijtoertje, wel eens met één paard, omdat 't er anders zoo ‘inhakte’.
Begrippen van zuinigheid, van eenvoud, waar zijn ze gebleven nu ieder, die 't maar eenigszins meent te kunnen doen, tuft en autoot, er zelfs ernstig over denkt later te gaan vliegen, zich niet bekommerende om den dag van morgen.
Herinnert gij U nog hoe ge als jonge dame met Uwe moeder mede op visite gingt en hoe Uw hart popelde van blijdschap toen ge op het eerste bal voor 't souper een cavalier hadt?
Die soupeur, hij is niet Uw echtgenoot geworden, maar gij waart tegenover Uwe vriendinnen toch trotsch op die onschuldige verovering en blijde een man aan Uw zijde te hebben, die U bediende en met U flirtte.
Weet gij nog, geachte lezer, het oogenblik dat gij de eerste sport van den maatschappelijken ladder betraadt en gij als student of piepjong luitenant U reeds een man van gewicht waandet? Hoe trotsch Uwe beste ouders op U waren toen Uw naam voor 't eerst in de nieuwsbladen vermeld stond, hetzij als benoeming tot een vurig begeerd ambt, hetzij als vermelding van Uwe dissertatie cum laude of wel in den vorm van eene gunstige recensie over een door U geschreven werk, dat veel beloofde?
Kunt gij U nog voorstellen hoe wanhopig verliefd gij werdt op personen, die naar maatschappelijke inzichten van Uwe ouders daar in het geheel niet voor in aanmerking behoorden te komen?
Thans glimlacht gij over de dwaze invallen en gedachten uit dien tijd, over Uw Schwärmen met deze en gene, met dit of dat.
Weet gij nog, hoe gij eindelijk, reeds opgegeven door hen die U kenden, Uwe ouders en vrienden verblijdet met Uw verloving en onverschrokken, den koning te rijk, de reis in het broze huwelijkshulkje aanvaardet op de onstuimige levenszee, waar zoo menig bootje kantelt?
Hoe er niet lang daarna, de tijd vliegt immers, kinderen verschenen, Uwe kinderen, die U weer in herinnering brachten Uw eigen jeugd?
Hoe er dan weer een tijd verliep en die zelfde kinderen volwassen werden, carrière maakten en al naar gelang van hunne levensomstandigheden op hunne beurt trouwden of ongehuwd bleven, of.... helaas mislukten!
Wat een zorg, wat een vreugde, wat een lief, wat een leed!
Hoevelen zijn er reeds heengegaan U achterlatende de herinnering aan hun liefelijk beeld, hunne liefde, hunne vriendschap, hunne égards voor U.
Niet aan allen is de herinnering even streelend, doch indien gij U in gemoede afvraagt, droegt gij daar zelf wel eens niet de schuld van?
Zal, wanneer ook gij dit tranendal zult hebben verlaten, de herinnering aan Uw persoon eene aangename zijn?
Wij willen het voor U hopen en helpen het U wenschen. Het is beter gezegend dan gevloekt heen te gaan.
F.A. EBBINGE WUBBEN.
Den Haag, Mei 1915.