reeds ver van te voren zijn voorzien en ver genoeg vooruit te berekenen zijn geweest om er niet door verrast, overrompeld te worden. Dan zou niet vanuit alle hemelstreken de roep opgaan om afstand te doen van het machtsmiddel ‘oorlogsgeweld’ en daarvoor in de plaats te stellen dat van de rede.
Wel is het een diep treurig verschijnsel, dat alle beschavingswerken van den vrede, voortkomende uit kunst, wetenschap en techniek nog steeds broze, tijdelijke dingen zijn tegenover het oorlogs-element; wel moet het den besten menschenvriend ontmoedigen, dat de hedendaagsche ontwikkeling op het gebied van verkeerswezen tusschen de verschillende volken als van scheepvaart, spoorwegen en draadlooze telegrafie, tengevolge waarvan men verwachten kon, dat tusschen de naties een toenadering zou ontstaan, slechts het resultaat heeft gehad, dat diezelfde naties, al hun dierlijke hartstochten botvierend met, als vruchten hunner wetenschappelijke en technische ontwikkeling, helsche vernielingswerktuigen uitgerust, zich op elkander storten en met duivelschen moordlust bezield, elk menschelijk medegevoel ver weg op den achtergrond dringen.
Het dagelijksch, onderling verkeer der volkeren, waarbij alle aardsche afstanden vervallen, waarbij zij elkanders taak, zeden en gewoonten leerden kennen en eerbiedigen en waarbij zij elkanders behoeften leerden aanvullen, heeft dit tooneel van dood en vernieling niet kunnen beletten.
Nogmaals! - is deze wereldbrand het gevolg van een tot berstens toe gespannen geest tusschen de volkeren, slechts wachtend op een enkele vonk, om tot uitbarsting te komen? - òf is deze het product van een kunstmatig opgebouwd staatsmechanisme, waarin veroveringszucht de drijfveer, stelselmatig afgerichte individuen het raderwerk en de breede volksmassa de ramwerktuigen zijn, om bij het op elkaar loslaten, het eerst tot ondergang gedoemd te zijn.
Het is toch geen rassenhaat waardoor de volkeren tot dezen algemeenen broedermoord worden gedreven, doch niet anders dan het resultaat van de heb- en heerschzucht van enkelingen, die, op buit belust, hun voordeel en kracht zoeken in den algemeenen chaos van dood en verwoesting, om op het zieltoogend slachtoffer hun vlag te planten, als symbool van ‘moed’, ‘kracht’, ‘eer’ of welke den mensch verheffende eigenschappen dan ook.
Trots alle vredesbeweging, op initiatief van het Russische staatshoofd zelf en alle Vredesconferenties, is het dan toch gekomen tot dezen onzaligen strijd, waarin het recht van den sterkste zal beslissen, wie de gevolgen zal moeten dragen en boeten voor de alom aangerichte verwoesting en ellende.
Zal dit de kroon zijn op het tot nu toe gevolgde stelsel van ‘den vrede te bewaren’, of zullen de volkeren zich bewust worden, dat ook zij tot plicht hebben hun rechten te doen gelden op het medebeschikken van hun wel en wee.
Zullen vaders en moeders hun zonen, kinderen hun vaders, en vrouwen hun echtgenooten moeten blijven afstaan, als werktuigen en slachtoffers van achter de schermen werkende machthebbers, die in geweld hun recht en in het onrecht hun voordeel zoeken?
Moet dan niet de roepstem van ‘Tot hier toe en niet verder!’ uitgaan van de breede volkslagen, reeds te diep gebukt gaande onder de zware lasten en slagen van den oorlog, ten einde zich verder ongestoord te kunnen wijden aan hun belangen, hun streven en hun idealen?
Moeten de Apostelen van Kunst en Wetenschap blijven gedoogen, dat al hun willen, weten en kunnen, en al hun schatten, symbolen en gewrochten van eeuwen her, ondergeschikt blijven aan dien wedstrijd in de moord- en vernielkunst van hen, die hun macht en domme kracht stellen boven het speurend onderzoeken, doorgronden en dienstbaar maken van ongerepte natuurkrachten en schatten van den aardbodem, aan de welvaart van hun medemenschen.
Moet dit gezamenlijk streven der volkeren, elkander aanvullend in hun veelzijdig zoeken, de menschen niet tot elkander brengen en eendrachtig doen keeren tegen elke brute menschenmacht, welke de maatschappelijke orde in gevaar zou pogen te brengen?
Dat deze oorlog, eenmaal dàár zijnde, door zijn verschrikkingen het menschdom doe inzien, dat de helden van den vrede staan boven, ver boven die van het geweld; dat het vreedzaam strijden voor de algemeene welvaart van het geheele menschdom staat boven, oneindig ver boven het egoïstisch strijden met geweldsmiddelen voor het ‘Vaderland’ en dat algemeene menschenliefde onzelfzuchtiger is dan ‘Vaderlandsliefde’, wat toch eigenlijk ook slechts een vorm van eigenliefde is.
Laat het komende geslacht opgevoed wor-