van zoo inwerkende kracht zijn, dat goede lucht ze nooit kan vervangen. Of men er thans, onder deze oorlogs-omstandigheden, veel gelegenheid zal hebben tot een wezenlijke kuur, dat betwijfel ik echter ten sterkste, waar de militairen natuurlijk, en rechtmatiger wijze, bij alles den voorrang zullen hebben, waar hoogstwaarschijnlijk zullen ontbreken anderzijds voldoende werkkrachten, en waar bovendien elks gedachten zich zullen draaien en keeren om hen die aan het front zijn, of om betreurde dooden, of om gekwetsten ginds of thuis. Neen, men kan daarom nu niet verwachten dat, zooals in andere jaren, de patiënten zullen zijn de hoofdzaak. Integendeel, de patiënten zullen zijn een bijzaak (ik bedoel de niet-militairen), wier geld men, als ze er eenmaal zijn aangekomen, enpassant gaarne in den zak zal steken, zonder echter de stemming of den tijd of de gelegenheid te bezitten hun te geven wat hun toekomt. Zoo stel ik mij den toestand ginds in Nauheim voor, zoodat ik, zelfs al kon ik gaan om mijn werk, er toch niet heen zou willen voor een badkuur. Dat ware geld-weggooien. Ik dank U recht hartelijk voor Uw goede wenschen.
Mevr. B. de J. - G. te L. - Vriendelijk dank voor Uw briefje. Heel gaarne zal ik later eens wat meer van U vernemen. Gij vraagt mij in een ps. wat ik denk van Italië, omdat het deelneemt aan den oorlog. Wel, ik denk dat zij, de Italianen, stommerikken zijn, zooals de massa meestal stom is. Zij, de massa, laat zich opruien door een paar mispunten, een d'Annunzio vooraan, en het gevolg is voor haar-zelve, dat zij de kastanjes uit het vuur kan halen, en moet lijden en sterven en welvaart en geluk verliezen voor een twijfelachtig succes, waarvan niet zijzelve maar slechts de enkelingen het voordeel zullen hebben. Waarlijk, hoezeer ik ook den oorlog verafschuw, als ik zie hoe dom-onnoozel de massazelve zich laat gebruiken daartoe, dan denk ik aan den anderen kant: Wat zijn ook zulke menschenlevens wáárd van hen die zich zoo weinig bewust zijn hun eigen recht op levensgeluk en levensvreugde, die zich zoo dom-idioot laten gebruiken tot het finantieel voordeel en tot de eerzucht van enkelingen! Zij verdienen niet beter dan tot slachtvee gebruikt te worden.
J.v.O. - Ik dank U recht hartelijk voor Uw vriendelijk schrijven en het boekje, en wil gaarne iets overnemen in de Lelie. Natuurlijk doet het mij genoegen te vernemen dat gij als nieuwe abonnee de Lelie nu geregeld zult lezen. Maar het speet mij oprecht te lezen, dat Uw gezondheid zoo slecht is, waardoor gij Uw betrekking hebt moeten opgeven. Van harte hoop ik dat die zaak nog in orde komt op den duur, en dat gij in elk geval succes moogt hebben met Uwen nieuwen werkkring. Laat mij eens van U hooren opnieuw.
Mevr. J.G. te R. - Ik zond U reeds drukproef toe. Ofschoon ik het niet geheel ééns ben met U, verheug ik mij aan den anderen kant ten zeerste over den flinken inhoud van Uw stuk, dat een onderwerp aanroert waarover nog te veel wordt heengegleden, uit schijnfatsoen. Gij hebt goed ingezien dat de Lelie een Blad is, dat de vrije gedachte wil bevorderen langs eerlijken onafhankelijken weg.
Mevr. M.K. te H. - Hartelijk dank voor Uw lieve en leuke brief k., in antwoord op mijn laatste corr. aan U.
C.R. - Het versje nam ik gaarne aan, en liet U drukproef toezenden. Ik-ook vind dat men zeer goed kan voelen pro-Duitsch, en toch zeggen: als het einde maar komt van dezen onzedelijken gruwel, hoe dan ook, dan ben ik dankbaar, zelfs al zou dit den ondergang ten gevolge hebben van het U en mij zoo sympathieke Duitschland. Er zijn er die mij antwoorden: Ja, den Duitschers op zichzelf beschouwd gun ik van harte de zegepraal, maar, dat zou niet zijn in 't belang van ons land, dus.... ik hoop dat ze op den kop krijgen. Zulke egoïste redeneeringen strijden geheel en al met mijn geloof. Ik voor mij ben namelijk van meening dat ten slotte alles gaat naar ons onbekende geleidelijkheidswetten, waarin we beter deden kalm te berusten, inplaats van er voortdurend onzen eigen neus in te steken, onzen eigenwijzen neus van domme, niets-wetende menschen. Ik weet niet of ge reeds kent het zoo mooie en ware boek van William Stead: De gesmade sexe. Dit boek bestaat uit brieven van een bekeerden Afrikaan, die, naar Londen gekomen om er de ‘christelijke beschaving’ te bestudeeren, aan de Koningin van zijn land even vermakelijk-ironische als droef-ware opmerkingen schrijft over hetgeen hij rondom zich constateert. Een dier opmerkingen luidt: De christenen zeggen allen dat ze de overwinning niet kunnen behalen zonder ‘Gods hulp’. Ze bidden tot Hem als er oorlog is, ze loven en prijzen Hem na een veldslag die gunstig voor hen uitviel, enz., enz. Maar met dat al rekenen ze, bij het beramen van hun plannen, alléén op hun aantal kanonnen, soldaten, enz., en ze zouden U voor stapelgek houden, indien gij in een ministerraad, die over oorlog en vrede moet beslissen, van een dier heeren gingt verwachten dat hij dan daadwerkelijk rekening hield met Gods hulp of Gods wil. - Deze woorden, geschreven reeds eenige jaren vóór dezen laatsten oorlog, na dien van Transvaal, geschreven
door een Engelsman, een zoo hoogstaand onafhankelijk mensch als een William Stead, zij teekenen op treffende wijze het verschil tusschen phrasen en wezenlijk geloof. Mijn geloof nu is een wezenlijk, niet een van dogma's en van phrasen, en daarom een dat mij zegt hoe doodslaan, elkaar haten, elkaar verminken, geheele gansch-onschuldige streken ongelukkig maken, vrouwen en kinderen verkrachten, al die onvermijdelijke nasleep in één woord van een uit lage hebzuchtmotieven aangevangen oorlog slecht moet zijn, onvoorwaardelijk slecht, en hoe daarom het einde ervan, ten koste of ten voordeele van wien ook het zij, moet gewenscht worden ten spoedigste en onvoorwaardelijk door elkeen die een geweten heeft en medegevoel voor zijn naaste. Wat dan daaruit zal voortvloeien dat moeten we afwachten. Maar, uit het slechte kan nooit iets blijvends goeds voortkomen, óók niet voor ons land. Het is slecht oorlog te voeren, daarom moeten we den vrede wenschen, onvoorwaardelijk.