Correspondentie van de redactie met de abonnés
De redactrice van de Holl: Lelie brengt ter kennis van de lezers van dit Blad, dat zij géén manuscripten of brieven, haar naar aanleiding der redactie-aangelegenheden toegezonden door niet-abonnés, kan beantwoorden langs particulieren weg. De correspondentie in dit Blad dient zoowel tot de beantwoording van brieven, als tot de mededeelingen betreffende aangenomen en geweigerde bijdragen, en zij, die zelve geen abonné of abonnée zijn, kunnen dus niet verwachten langs een anderen dan den correspondentie-weg te worden beantwoord. Wanneer zij door leesgezelschap, kring, of samen-lezen, of op welke wijze dan ook, gelegenheid kunnen vinden de correspondentie-rubriek te volgen, dan is de redactrice bereid hen dáárin te beantwoorden.
Op dezen regel wordt voortaan géén uitzondering meer gemaakt, en afzonderlijke nummers, correspondentie-antwoorden aan niet-abonné's behelzend, worden niet meer toegezonden.
Alle brieven moeten, om in de d.a.v. week omgaand te kunnen worden beantwoord, uiterlijk Zaterdag-ochtend in mijn bezit zijn.
Redactrice.
P.S. Het spreekt vanzelf, dat deze regel alleen geldt voor eerstbeginnenden, èn voor briefschrijvers, die in de corr:-rubriek thuisbehooren.
Mevr. van M.G. te V. - Hartelijk dank voor Uw instemming met mijn afkeer van den oorlog. O, indien de nieuwe-vrouwen althans op dit gebied toonden één te zijn, hoe veel méér zoude ik haar achten dan ik nu doe, nu ik zie, (zelfs op het vrouwen-vredes-congres-zelf was dit merkbaar,) hoe de meesten harer zich even dom vasthouden aan verouderde en onware ‘eer’ en ‘wraak’ en ‘helden’-begrippen als de mannen het doen. - Wat geeft het om anti-oorlograden, vredes-bewegingen, enz., toe te juichen, indien men niet óók is consequent en zonder voorbehoud tegen elke wijze van oorlog, en om welke reden ook die oorlog wordt gevoerd, en indien men niet den moed heeft te breken met alle leugens en phrasen dienaangaande. Fraülein Lina Heymann - die men daarom in Duitsche Bladen natuurlijk op allerlei wijzen heeft aangevallen - heeft m.i., neven fraülein Schwimmer uit Oostenrijk, op de meest-afdoende wijze onder alle aanwezigen op het Vredescongres getuigd tegen het gruwelijke, menschonteerende en verachtelijke van elken oorlog als zoodanig. Zij heeft aangeklaagd de vrouwenverkrachting, en de dronkenschap, en de bandeloosheid, en de immoraliteit, die het noodzakelijk, niet weg te redeneeren gevolg zijn van elken leger-doortocht, van Duitschers, Franschen, Engelschen, Turken, wie ook die, ontzenuwd, verruwd, verhongerd, en uitgeput, en tot monsters gemaakt, behooren tot de oorlogvoerenden. Er zijn echter gelukkig ook enkele mannen die zulk een eerlijk oordeel behouden, en die durven openlijk getuigen. Lees o.a. het Dagboek van den Belg Stijn Streuvels, die reeds aan het begin van den oorlog uitroept, met een droevig vraagteeken: ‘Wat zal er worden van die jonge zoogenaamde “helden”, als ze straks, van het elkaar doodslaan teruggekeerd, zich moeten onderwerpen opnieuw aan
orde, tucht, fatsoen, enz.’ Lees ook dat prachtboek van Brailsford: De oorlog van Staal en Goud, geschreven zes maanden vóór deze oorlog uitbrak, waarin deze Engelschman aantoont uit eigen ervaring de leugen van zoogenaamde heldenmoed, het droeve en laffe van den zoogenaamden ‘vijand’ willen dooden. Helaas, de massa, ook de vrouwen-massa, heeft in deze groote hoog-ernstige zaak geen moed te breken met de geijkte leugen, en te getuigen, openlijk te getuigen. - Ik ben het woord voor woord eens met U in zake den troost, en de kracht van het spiritualisme. Mijn geloof is daardoor gelouterd tot een nieuw begrijpen van veel omtrent datgene wat ik tot hiertoe niet verstond. En ik ben al degenen dankbaar die mij, bewust of onbewust, op dien weg leidden. Dank voor Uw lieve woorden.
John. - Indien gij de drukproeven indertijd, nog voor mijn terugkomst uit Nauheim, hebt ontvangen, dan moet het stukje geplaatst zijn reeds, want ik heb steeds een lijst der nog in drukproef aanwezige copy, en daarop komt Uw stukje niet meer voor. Informeer eens bij den uitgever. Misschien weet hij Uw adres niet, want, indien dat alles is geschied in mijn door den oorlog gedwongen afwezigheid buitenslands, dan kon ik dus niet met hem correspondeeren toen, en moest hij alles zelf regelen. In zake de Nielsen-quaestie verwijs ik ook U naar mijn stukje in het Overzicht v/d week, vorig nommer: ‘What is in a name!’
Dat mijn artikel: ‘De inwendige stem’ bij U, als bij meerderen, verwantschap van ziel vond, is mij zeer aangenaam te hooren. Wat is dat heerlijkvertroostend, dat wat gij van dat sterfbed vertelt! Om U niet te verraden wil ik er niet verder op ingaan. Maar, terwille van die zeer velen, die zulk een troost behoeven, zou ik wenschen dat gij-zelf het geval wildet beschrijven voor de Lelielezers. Gij behoeft Uw naam niet te noemen, en bovendien, gij vertelt immers niets dan goeds en schoons van den doode. Frederik van Eeden, wiens ‘Paul's ontwaken’ gij-zelf aanhaalt, heeft immers eveneens niet geschroomd die intieme herinneringen te geven in het openbaar aan de zeer velen die er sterkte en blijdschap naar het innerlijke uit mochten putten - waartoe ook ik behoor. Ik heb daar juist een koude calvinistische strijdbrochure doorworsteld, en mijn geheele verleden stond ineens vóór me door al dat menschelijk gedoe der Calvinisten in plaats van het geloof als zoodanig. Daarom, omdat gij-ook zulk een dor verleden hebt gekend, daarom begrijpen wij elkander. Over die brochure zal ik denkelijk nog wel eens schrijven in de Lelie. De persoon van Kuyper, het voor of tegen het ‘Calvinisme’, dat alleen beheerscht voor dit soort ‘geloovigen’ hun ziel en zaligheid, en in naam daarvan schelden zij elkaar uit en beleedigen elkaar en haten elkaar.