Hoofdartikel
Vredesbespiegelingen.
De vreeselijke ellende van den oorlog, de hartverscheurende tooneelen in België, het wreede lot der tallooze vluchtelingen, de menschenslachting, de vernieling, de armoede, het lijden der gewonden,...... 't is alles zoo ijselijk dat de menschen meer dan ooit wenschen, ja begeeren dat voortaan een oorlog vermeden moet worden, een oorlog onmogelijk moet zijn.
Nooit is er geschikter gelegenheid geweest om de idee van den wereldvrede te bespreken, te propageeren dan nu de menschonteerende oorlog woedt; thans is het oogenblik gekomen om middelen te beramen voor den altijddurenden vrede. De afschuw van den krijg spreekt thans in aller harten.
Zeker is het waar dat de oorlog een gevolg is van de onzedelijkheid der menschen; in een wereld van volmaakt zedelijke individuen zou de eeuwige vrede heerschen. Wij zijn onvolkomen schepselen, wij zijn slechts gedeeltelijk zedelijk, en hoezeer de opvoeding moge streven naar een volmaakte opvatting van plichtsbesef, wij weten dat dit ideaal nooit zal worden bereikt. Het aantal Christenen dat werkelijk in alle omstandigheden, ook tegen het bevel van de overheid in, weigert het zwaard te dragen, het gebod: Gij zult niet dooden! als hoogsten plicht stelt tegenover het woord van Koning of Keizer, zal altijd, ook in een verre toekomst, gering zijn. Uit zedelijk inzicht zullen nimmer de soldaten in massa weigeren te vechten. Deze overweging mag ons evenwel niet beletten, naar de verwezenlijking van het ideaal te streven. Hoe dichter wij het ideaal naderen, hoe nader komt ook de kans op wereldvrede.
Naast een hooger zedelijk inzicht kan ook een beter ontwikkeld verstand, de rede, helpen. Wanneer het volk als geheel begrijpt dat de winst van een oorlog meest altijd staat beneden, ver beneden het verlies, ook in materiëel opzicht, zal het eerder geneigd zijn den krijg te vermijden, waar die te vermijden is. Want dit is niet altijd het geval. Er kunnen omstandigheden zijn waarin oorlog, een verdedigingsoorlog, plicht is. Of had België maar moeten toegeven aan den onredelijken eisch van Duitschland? Er zijn grenzen, waar alle zachtheid, alle inschikkelijkheid moet zwijgen, waar niets anders overblijft dan het vreeselijkste. Gelukkig zijn dit uitzonderingen, die dan slechts voorkomen wanneer een ander volk oorlog wil, den oorlog begint.
Zedelijk en verstandelijk inzicht dus zullen bij het gros der menschen nooit zoo groot zijn, dat daardoor alleen de krijg uit de wereld zal geraken. Opzettelijke middelen moeten helpen, Tot nog toe heeft de vorst het recht van oorlog te mogen verklaren. Volgens veler beweren heeft dit recht niet veel te beteekenen, omdat de Volksvertegenwoordiging het geld moet toestaan, zonder 't welk krijgvoeren onmogelijk is. Ik ben het met deze bewering niet eens. Als toch de vorst eenmaal den oorlog heeft verklaard, is de teerling geworpen: de vertegenwoordiging kan de gelden moeilijk weigeren, wil zij het land niet blootstellen aan een bijna zeker échec. Daarom behoort dit recht den vorst te worden ontnomen. Een volk mag niet blootstaan aan zoo'n dreigend gevaar.
Dat de weerbare jonge mannen van 't geheele volk ten oorlog moeten trekken, soms en zelfs in de meeste gevallen voor een zaak of om een reden, die hen niets aangaat, die zij niet kennen, is een der vreeselijkste dingen die men zich kan denken. (Met Engeland is het anders. Dit land huurt tot nog toe zijn soldaten). Een Regeering zal niet lichtvaardig tot een oorlog besluiten, omdat alle lichamelijk flinke jonge mannen uit het land ten strijde moeten trekken en er daardoor een zee van jammer en wee over het land wordt uitgestort, zelfs in 't gunstigste geval, van overwinning. Maar 't blijkt toch dat deze overweging veelal geen voldoende rem is voor een Vorst met zijn raadsheeren en staatslieden; zij die den oorlog maken, gevoelen niet de volle verantwoordelijkheid voor hun daad. En hoe kan ook een Regeering ooit de verantwoordelijkheid dragen voor een geheel volk, waar het een zaak geldt van leven of dood, van 't zijn of niet-zijn van de krachtigste loten van dat volk? Is er ooit ter wereld zoo iets ongerijmds gehoord als dit: dat de menschen hun leven moeten geven voor een zaak, een kwestie, die zij niet kennen, of waarvoor zij niets gevoelen, of die hun geen voordeel kan aanbrengen? Dan was het in de Middeleeuwen, in den nacht der barbaarschheid, in dit opzicht althans, beter. Daar was nog winst te behalen: roof, landbezit. Om kort te gaan - want hierover zou men vellen vol kunnen schrijven - als 't geheele volk strijdt door al zijn weerbare manschappen, dan moet ook dat geheele volk in een zaak, waarbij 't gaat op leven of dood, gekend worden, beslissen. Dit is zoo vanzelfsprekend, dat het alleen maar verwondering kan baren, dat het nog maar steeds niet geschiedt.
Dus: een referendum van 't gansche volk. En daarbij de vrouwen niet buitengesloten! De moeders, zij lijden het meest, als haar zonen ten oorlog gaan. En de gehuwde vrouwen, als haar echtgenooten zich van haar los-