of zij behoefte aan vriendschap en leiding en hulp en raad, indien hij is alleen en jong en onervaren in een geheel vreemde omgeving, en onder vreemde menschen, en bij weinig aangenaam werk. Wordt dat alles den dienstbare gegeven uit een meegevoeld en meebegrijpend gemoed, heusch, dan kan zulk een hedendaagsch mensch óók in onze dagen nog evengoed worden een hartelijkgezinde, getrouwe dienstbode als in de vroegere. Het kan echter niet van een kant komen. Wat men wil ontvangen, hartelijkheid, belangstelling, trouw, dat moet men óók weten te geven. En, als zijnde in de positie van de bevoorrechte, het éérst en het meest rijkelijk geven alvorens er kans is op terug-ontvangen. - Uw eigen woorden wil ik, als bewijs hoe gij het met mij eens zijt, hier overnemen:
De meeste tegenwoordige vrouwen hebben geen verstand van de huishouding, nog minder van koken, hebben niets geleerd, van de huishouding, krijgen soms meisjes in hun huis die veel meer verstand daarvan hebben.
Daar de jonge vrouw weinig verstand van werken heeft, moet het dienstmeisje veel, veel te veel werk doen, soms slecht eten, en weinig loon.
Want een ieder moet tegenwoordig zulk een ‘stand’ ophouden voor het oog der wereld, dat het, of uit den mond, of uit het dienstmeisje bezuinigd moet worden.
Op de rest van Uw brief mag ik niet ingaan om U niet te verraden. Alleen wil ik U van ganscher, ganscher harte gelukwenschen met den goeden afloop. Al ben ik ongehuwd, en al heb ik geen kinderen, ik geloof toch dat ik zooiets beter kan navoelen dan menige vrouw die beide wèl is, echtgenoote en moeder, want m.i. komt alles aan in deze dingen op innerlijk meebegrijpen en op een warm hart voor anderen, en, hoe vele echtgenooten en moeders zijn en blijven niet steeds even koud en egoïst, en voelen enkel voor zich-zelve. Het is zoo wáár wat gij-zelve schrijft, namelijk dat veel mee-doormaken en veel-zelf-ondervinden ons leert ons verplaatsen en indenken in het lot van anderen. Althans, zoo is het mij gegaan. Toch, andererzijds, zij die niet in zich hebben medegevoel en naastenliefde, die leeren dat óók niet dóór het leven, maar blijven integendeel steeds even koud en zuur, ja worden dit soms nog méér na bittere ervaringen - die het leven niemand onzer spáárt. Hartelijk gegroet.
Poedel. - Vriendelijk dank voor Uw kaart. Zeker zal een corr. met U mij steeds aangenaam en sympathiek zijn. Dat gij nog tweestrijd gevoelt, dat begrijp ik best. Een plicht als deze wordt niet zonder moeite volbracht. Maar uw plicht is m.i. hier samengaande met Uw later geluk. - Heusch, ik vind U eerlijk. Gij hebt het gebeurde oprecht bekend aan die het moesten weten. En dat wat gij mij hebt opgebiecht was immers zoo eerlijk mogelijk, zonder eenige poging U-zelf te excuseeren. Hartelijke groeten.
D.B. te D. - Uw gedachten over den oorlog beaam ik volkomen. B.v. waar gij ironisch schrijft, dat ‘iedereen weet wáár de schuld ligt’, terwijl het immers vanzelf spreekt dat geen onzer dit zoo maar voetstoots kan uitmaken waar de oorzaken en aanleidingen tot dezen jarenlang voorbereiden oorlog zoo velerlei zijn en zoo gecompliceerd. En dan Uw uitdrukking: ‘de denkende menschheid is helaas klein.’ - Héél klein is die denkende menschheid helaas. Dat is zonder twijfel! Ook Uw woorden over de courant en de pers zijn zoo behartigenswaard:
Bij mij is een courant weinig meer dan de stem van een paar personen, die hun meening weergeven. De pers verbeeldt zich wel de uiting van het volk te zijn, toch m.i. wordt meer het volk geleid, (bewerkt) in de richting die de pers goedvindt dag aan dag heen te sturen, zoodat het volk de Courant napraat, omdat zoo weinig menschen zelf denken, dan dat de pers de publieke opinie weergeeft. De massa is helaas zoo gemakkelijk te leiden, ook ten kwade.
Deze woorden zijn de volkomen bevestiging van hetgeen ik, als eenige onder alle hier te lande schrijvende mannen- en vrouwen-journalisten, openlijk durf zeggen en durf drukken, tot woede van het perszoodje. Precies zooals gij het hierboven schrijft, zoo is het. Een troepje burgerschool-jongens, sommigen nog niet eenmaal geslaagd in hunne examens, door Vader-pers-man in zijn baantje gelanceerd, beheerscht, door ‘de krant’, de publieke meening. Deze kwajongens, enz. schrijven gedweelijk en opgeblazen wat hun door den hoofdredacteur en de richting van het Blad besteld wordt, schelden, oordeelen, hitsen, critiseeren, liegen er op los, alles totaal anonym, onder het veelzeggend hoofd: Rubriek ‘Buitenlandsch nieuws’, ‘Binnenland’, ‘Kunst’, ‘Letteren’, ‘Muziek’, ‘Boekbeoordeeling’ ‘Kerk’, wat niet al de ‘krant’ inhoudt van dien aard. En het publiek ontvouwt elken dag gewichtig deze anonyme kinderpraat, en gelooft ze als den bijbel, en zegt, (de vrouwen vóóraan): ‘Het staat in de krant’. ‘Dus,.... 't is zoo’.
Ik ben niet voor niets sinds vele jaren in dit vak werkzaam, en werkte niet voor niets mede aan de Telegraaf. Zóó leert men zien achter de schermen.
Maar ik moet eindigen door Uw aanhaling, voor den heer Zadelhoff, Utrecht, bestemd, weer te geven:
Ik zou alleen den heer Zadelhoff willen wijzen op de woorden van den Duitschen schrijver Hegel, die zegt: ‘De geschiedenis leert alleen, dat zij de menschen nooit iets leerde.’ - O, die woorden zijn zoo treurig, maar zoo juist.
Ik-ook denk er zoo over, haalde dan dezelfde woorden aan in een vroegere Lelie. De geschiedenis leert de massa niets; de revolutie óók leerde niets, noch aan de aristocratie noch aan de massa. Naar aanleiding van Uwen brief zou ik U willen vragen of ik hem mag publiceeren als artikel.? De geheele beschouwing en de meedeeling over dat niet in den handel zijnde boekje vind ik zoo interessant. Mag ik hierop Uw antwoord? En, met of zonder Uw naam? Artikelen worden gehonoreerd. In elk geval vriendelijk dank.
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN.