hoe beter beëindigt, moet men toejuichen van ganscher harte. -
Is het niet verschrikkelijk b.v. wat ge leest, als de gewoonste zaak ter wereld, van dien door de Engelschen genomen heuvel, dien ze in de lucht lieten springen, terwijl hij geheel en al bezet was door Duitsche troepen, wier verminkingen, en in stukken gescheurde lijken zóó vreeselijk zijn geweest, dat zelfs de verslaggevers het niet wagen in al te uitvoerige bijzonderheden daarover te treden?
En is het niet evenzeer verschrikkelijk, dat de Duitschers met afschuwelijke verstikkingsmaterialen en stinkbommen hunne ‘vijanden’ bedwelmen, om ze dan, als weerlooze slachtoffers, met de bajonet te kunnen afmaken?
En zulke minne, verachtelijke practijken, zij heeten dagelijks in de couranten: op het ‘veld van eer gesneuveld,’ ‘den heldendood voor het vaderland gestorven,’ enz., enz.
Phrasen! Leugens!
Het gaat noch om het Vaderland, noch om de Eer, het gaat enkel en alleen omdat eenige diplomaten een oorlog wilden, gesteund achter de schermen door de finantieele belangen van enkelingen, groote bankiers, Krupp's, enz., en omdat deze diplomaten hunne vorsten gebruikten als werktuigen voor eigen eerof heerschzucht.
Het gaat om onderlinge jaloezie en afgunst op elkaars welvaart.
Het gaat erom elkaars land en volk te vernietigen, inplaats van naast elkaar te bloeien als groote rijken - en zij, die van deze weergalooze ellende straks de vruchten zullen plukken, zij zijn de enkelingen. Zooals in deze eeuw de Rothschild's naar boven zijn geklommen, zooals de Krupp's machtig zijn geworden, en de Ernst Cassel's, enz., enz.!
- O neen, ik verwacht niet dat dit vrouwencongres, van slechts zóó weinigen onderzoo velen, op dit oogenblik iets ook maar kan tot stand brengen van wezenlijke beteekenis vóór den vrede! Maar ik juich het toe als één getuigenis ten minste van gezond-nadenken en van betere en meer humane gezindheid temidden der steeds toenemende verdomming, waartoe deze oorlog de massa overal ter wereld brengt. -
- Of is het geen verdomming, indien ten onzent vrouwen zich niet schamen te gaan schrijven in militaire blaadjes over ‘de noodzakelijkheid onze meisjes op te voeden tot een toekomst-geslacht, geschikt straks ter “verdediging van ons land”;’ is het geen verdomming wanneer we lezen, hoe Engelsche onderwijzers hunne leerlingen, van zeven en acht jaren, opstellen laten maken over wat zij zullen doen, als de Duitschers in Engeland invallen, om dan met verruktheid de onderstaande antwoorden wereldkundig te maken:
‘Ik zou hen op den neus slaan, en op de vlucht jagen.’ -
‘Ik zou een bajonet weten te krijgen, en die in de oogen der Duitschers steken’ (!)
‘Ik heb genoeg geld in mijn zak om mij een mooie nieuwe bijl te koopen, en daarmee zou ik hen op het hoofd houwen’. - -
Het zijn opvoeders, uit het land nog wel dat zich bij uitnemendheid te goede doet op zijn christelijke deugden, uit Engeland, die zulke zaden zaaien in hunne hedendaagsche leerlingen. - Maar, zij niet alleen!
In elk land, de neutrale inbegrepen, woedt stééds meer haat, verdeeldheid, tweedracht, hebzucht, naijver. -
Predikanten, een heel enkele uitgezonderd hier en daar, geloovigen van allerlei soorten van godsdiensten en van richtingen schamen zich niet, òf stilzwijgend zich bij dezen schandelijken gruwel neer te leggen, òf zelfs hem goed te keuren en openlijk aan te moedigen, onder verdraaiïng van ‘Gods Woord’ op de godslasterlijkste wijze.
Want immers, we weten allemaal, - ons geweten zegt het ons, - wàt en hòe we ook gelooven, - dat het nooit, onder géén omstandigheden, goed kan zijn aldus op de afschuwelijkste wijze uit te moorden, menschenlevens bij honderdduizenden te offeren, welvaart en geluk te verwoesten, van enkelingen en van geheele landen, en uit te strooien een vijandschap en volkeren-haat, die zal nawerken nog tot in verre nageslachten. -
We weten allen, zonder onderscheid, - ons geweten zegt het ons, - dat vaderlandsliefde en eerbesef, enz., hier leugens en phrasen zijn, en dat hetgeen geschiedt, van alle zijden, en door alle oorlogvoerende partijen, is een ten hemel schreiend zich vergrijpen aan het leven en het geluk van duizenden en millioenen onschuldigen, enkel en alleen omdat een paar enkelingen het uit eigenbelang zoo willen. Ik wil hier niet eenmaal spreken van bijkomstige dingen, niet zelfs van de weergalooze ellende en martelingen den dieren aangedaan, niet van de inbreuk op onze persoonlijke vrijheid, waardoor zelfs wij-neutralen worden belemmerd in reizen, worden in gevaar ge-