Correspondentie van de redactie met de abonnés
De redactrice van de Holl: Lelie brengt ter kennis van de lezers van dit Blad, dat zij géén manuscripten of brieven, haar naar aanleiding der redactie-aangelegenheden toegezonden door niet-abonnés, kan beantwoorden langs particulieren weg. De correspondentie in dit Blad dient zoowel tot de beantwoording van brieven, als tot de mededeelingen betreffende aangenomen en geweigerde bijdragen, en zij, die zelve geen abonné of abonnée zijn, kunnen dus niet verwachten langs een anderen dan den correspondentie-weg te worden beantwoord. Wanneer zij door leesgezelschap kring, of samen-lezen, of op welke wijze dan ook, gelegenheid kunnen vinden de correspondentie-rubriek te volgen, dan is de redactrice bereid hen dáárin te beantwoorden.
Op dezen regel wordt voortaan géén uitzondering meer gemaakt, en afzonderlijke nummers, correspondentie-antwoorden aan niet-abonné's behelzend, worden niet meer toegezonden.
Alle brieven moeten, om in de d.a.v. week omgaand te kunnen worden beantwoord, uiterlijk Zaterdag-ochtend in mijn bezit zijn.
Redactrice.
P.S. Het spreekt vanzelf, dat deze regel alleen geldt voor eerstbeginnenden, èn voor briefschrijvers, die in de corr:-rubriek thuisbehooren.
Henriëtte. - Uw bijdrage bevindt zich nog bij de in Nauheim achtergebleven copy. Zoodra ik gelegenheid heb, zal ik alles van daar laten overkomen, of wel het zelve gaan halen. Het laatste vind ik verkieslijker, zoodat ik om die reden wacht tot het klimaat wat warmer en zomerachtiger wordt, want, ik zal er in geen geval blijven, enkel slechts, als ik ga, alles wat nog achterbleef zelve daar gaan inpakken. Wat de rest van Uw brief aangaat, indien gij ook nu de Lelie zoo ‘interessant’ vindt, dan had ik het fatsoenlijker van U gevonden de ware reden te noemen aan den uitgever, in plaats van een voorwendsel te zoeken. Intusschen, fatsoen laat zich niet aanleeren. Zoo iets is ingeboren. Gij zult mij dan ook ten goede houden, dat Uw dubbelzinnige handelwijze mij geen lust doet gevoelen voor de zooveelste maal in beschouwingen te treden, juist met U, over het onderwerp oorlog, en Duitschland en België. -
J.H. - Neen, het is mij niet ‘ontglipt uit de pen’, dat ik mij verheug over ongelukken aan de lange-jacht-rijders en rijderessen overkomen (zie Overzicht v/d Week 37). Want, er zijn omstandigheden waarin men een dergelijke harde les noodig en nuttig moet achten in het belang van het weerlooze mishandelde dier. Zoolang Engeland's adel het voorbeeld geeft - en dientengevolge daarin wordt nagevolgd door den adel van het vasteland, - in het door wreede jachtvermaken vossen, herten, enz., op de afschuwelijkste wijze kwellen, zoo lang is er slechts één middel anderen daarvan terug te houden: dat middel is de vrees voor 't eraan verbonden gevaar voor zichzelven. Ziedaar, waarom ik mij dus verheug wanneer een mooie jonge society-lady, als b.v. die dochter van de hertogin van Westminster, voor altijd ongelukkig wordt door haar verachtlijk lange-jacht-plezier. Zulk een afschrikwekkende ondervinding namelijk zal vele andere dames terughouden haar na te doen. Bovendien echter, dezulken, die zoo weinig zich rekenschap geven van de plichten die hare hooge positie van rijkdom en van beschaving haar opleggen, (deze vrouw was moeder reeds van verscheidene kinderen, dus geen back-fisch), zij verdienen dat ze worden gestraft aan eigen lichaam voor hare grenzenlooze wreedheid aan het vervolgde, aangeschoten, gemartelde dier. Zulke ‘genoegens’ zijn verfijnde, boosaardige, Nero-achtige vermaken, die getuigenis afleggen van besliste laagstaandheid der ziel. - Ik dank U overigens zeer voor den vriendelijken, waardeerenden toon van Uw schrijven. -
B.K. te B. - Ik hoop dat gij mijn photo - die ik U indertijd had beloofd - hebt ontvangen? Met leedwezen zag ik namelijk uit Uw schrijven, dat gij door ziekte niet thuis zijt. Wijl ik in zoo langen tijd niets van U hoorde, had ik ook U reeds gerangschikt onder hen voor wien mijn produitsche gezindheid een reden was met alle sympathie voor mij te breken. Nu vind ik mijnerzijds dit weliswaar onzin - hoevele persoonlijke vrienden bezit ik niet, die beslist anti-duitsch zijn, zonder dat dit mijnerzijds noch hunnerzijds eenige verwijdering tusschen ons geeft, - maar enfin, de gemoederen zijn nu eenmaal zóó verhit, en vooral de vrouwengemoederen, dat sommigen, schijnt het, in dit speciale opzicht van alle rede en billijkheidszin worden beroofd. Het doet mij dus veel plezier dat bij U de reden van Uw stilzwijgen niets te maken heeft gehad met dien ongelukkigen oorlog, en ik waardeer het zeer dat gij mij zoo hartelijk en oprecht schrijft. - Hoe heerlijk schrijft gij over al Uw dieren! Reeds die dierenliefde, die wij gemeen hebben, bindt ons samen. Precies zóó als die hond van U zou óók mijn Bennie zich ‘misdragen,’ ware hij op een dergelijk bezoek. - Inderdaad, den door U bedoelden naam ken ik. Maar, niet meer dan den náám, tengevolge van den kring waarin ik ben grootgebracht. - Inderdaad, in zake de onderlinge samenwerking der werkende vrouw ben ik in de laatste jaren van lieverlede tot een meer feministische opvatting gekomen; samenwerking is nu eenmaal in het leven noodzakelijk in sommige opzichten, wil men iets bereiken; en vooral de oorlog heeft mij de oogen geopend voor den grooten onbenutten invloed der vrouw, en voor het haar in elk geval aangedane onrecht, waar men hare mannen en kinderen moordt en dwingt voor een voorwendsel zich op te offeren, terwijl zij zelve máchteloos moet toezien. Ook ben ik het eens met hen die zeggen: Hadden wij-óók een Koning
gehad inplaats van eene zoo vredelievende Koningin dan is het de vraag of wij niet reeds lang het lot van België hadden gedeeld. Want ook ik meen dat de houding onzer Koningin hier in zake de oorlogs-quaestie schitterend afsteekt bij die der vorsten van Europa, den Belgischen Koning vooraan. - Ja, dat ben ik met U eens dat men om te kunnen oordeelen steeds alles zou moeten weten, maar overigens, gelijk gij-zelve ook schrijft, in een geval als het mijne, spelen jaloezie, wraakzucht, kletszucht, enz., nog een extra woordje mee, waar het geldt van en over mij verhalen te verspreiden. Wie aan den weg timmert heeft veel bekijks - is een wáár