geven wat mijne artikelen van De Dierenvriend bevatten, artikelen die op de laatste vergadering blijkbaar doodgezwegen zijn. De zoogenaamde ‘reorganisatie’ is een doodeenvoudige, glasheldere zaak. Maar, zooals gewoonlijk gebeurt, wordt ook thans deze duidelijke aangelegenheid, volkomen noodeloos, vertroebeld. Waarom toch? Wij menschen zijn toch niet geparenteerd aan inktvisschen? Wij zijn toch geen inktvisschen?!..
Ziehier de kwestie:
Verscheidene afdeelingen waren ontevreden over den gang van zaken bij de Nederlandsche Vereeniging tot bescherming van dieren. Dit leidde tot de volgende eischen:
1e | de vorming van eene afdeeling den Haag onder een eigen afdeelingsbestuur: |
2e | behoorlijke vertegenwoordiging der afdeelingen in het Hoofdbestuur en op de algemeene vergaderingen. |
Die eischen zijn om de volgende redenen volkomen billijk en logisch.
Wanneer den Haag eene afdeeling is, wel te verstaan onder een eigen afdeelingsbestuur, dan worden, hetgeen nu algemeene vergaderingen heeten, afdeelings vergaderingen van de afdeeling den Haag, waarop alleen en uitsluitend behandeld en geregeld worden afdeelingsbelangen van die afdeeling en niet, zooals nu gebeurt, algemeene belangen van de Nederlandsche Vereeniging van dierenbescherming. Daardoor zal dan worden voorkomen, dat uitsluitend de in den Haag wonende en onder het Hoofdbestuur ressorteerende leden beslissen over algemeene belangen, omdat de elders domicilie hebbende afdeelingsleden, door de verre afstanden, moeilijk ter vergadering kunnen komen.
Op de tegenwoordige algemeene vergaderingen worden ook de leden van het Hoofdbestuur gekozen, zoodat dit Hoofdbestuur onder de bestaande omstandigheden vrijwel is een Haagsch côterietje, dat niet vertegenwoordigt de Nederlandsche Vereeniging van dierenbescherming.
Uit den huidigen toestand volgt ook, dat over de gelden die de afdeelingen in de algemeene lasten moeten bijdragen (het zoogenaamde quotum) alleen door de Haagsche leden zou worden beschikt, reden waarom de afdeelingen niets meer wenschen te betalen, zoodat de vicieuse toestand ontstaan is dat alles drijft op de contributies van de Haagsche leden en van die leden, die elders vertoeven, maar niet bij eene afdeeling zijn aangesloten, doch rechtstreeks contribueeren aan het Hoofdbestuur.
Soms denkt men dat men in Mexico woont!
Het vormen van een afdeeling den Haag onder een eigen afdeelingsbestuur is dus hoofdzaak, is urgent.
Verder zal, als er eene afdeeling den Haag zal zijn, vanzelf verandering komen in de wijze van kiezen van leden voor het Hoofdbestuur. Immers alle afdeelingen zullen dan in die zaak gelijke rechten hebben, want de keuze zal plaats vinden op eene bijeenkomst van afgevaardigden van afdeelingen. En, als er niet meer zullen zijn, hetgeen nu algemeene vergaderingen wordt genoemd, omdat alles wat algemeene belangen zal zijn afgedaan zal worden op de evengenoemde bijeenkomsten van afgevaardigden der afdeelingen, dan vervalt vanzelf, als geen reden van bestaan meer hebbende, de eisch van vertegenwoordiging op de algemeene vergaderingen.
Dit nu is de kwestie der ‘reorganisatie’ ontdaan van alle inktvischachtige sepiabespuiting!
Dus, de eisch der afdeelingen had zich kunnen bepalen tot dien eener vorming van eene afdeeling den Haag met een eigen afdeelingsbestuur. Al het andere komt dan vanzelf in orde, ook de quotumkwestie, die dan als het ware op rolletjes komt te staan en maar zal zijn voort te duwen.
Men had zich dus kunnen bepalen tot een eisch om artikel 23, die versteening uit Silurische en Devonische lagen, die eene vorming van eene afdeeling den Haag onder een eigen afdeelingsbestuur in den weg staat, te verwijderen en aan een antiquair cadeau te doen. Daarvoor was geen ‘Commissie’ noodig. Maar, het is nu eenmaal zoo, in dierbaar Nederland kan niets tot stand komen zonder ‘Commissie’. Dat staat deftig en zonder deftigheid gaat het niet.
De Commissie in deze doodeenvoudige, glasheldere kwestie draagt den wijdluftigen naam van ‘Commissie tot voorbereiding eener wijziging van de Statuten der Nederlandsche Vereeniging tot Bescherming van Dieren, ingesteld bij besluit van de Algemeene Vergadering van 12 Februari 1912’ (of... ja! ja! het is 1912, na Christus gelukkig!). Zij bestaat uit 7 leden.
Had de Commissie tot enz. zich nu maar bepaald tot een voorstel om artikel 23 te wijzigen en tegelijk eene redaktie aangegeven, dan had zij der Nederlandsche Vereeniging een onschatbaren dienst bewezen. Maar... ‘in den loop harer beraadslagingen is der Com-