De Hollandsche Lelie. Jaargang 28
(1914-1915)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdCorrespondentie van de redactie met de abonnésDe redactrice van de Holl: Lelie brengt ter kennis van de lezers van dit Blad, dat zij géén manuscripten of brieven, haar naar aanleiding der redactie-aangelegenheden toegezonden door niet-abonnés, kan beantwoorden langs particulieren weg. De correspondentie in dit Blad dient zoowel tot de beantwoording van brieven, als tot de mededeelingen betreffende aangenomen en geweigerde bijdragen, en zij, die zelve geen abonné of abonnée zijn, kunnen dus niet verwachten langs een anderen dan den correspondentie-weg te worden beantwoord. Wanneer zij door leesgezelschap kring, of samen-lezen, of op welke wijze dan ook, gelegenheid kunnen vinden de correspondentie-rubriek te volgen, dan is de redactrice bereid hen dáárin te beantwoorden. Op dezen regel wordt voortaan géén uitzondering meer gemaakt, en afzonderlijke nummers, correspondentie-antwoorden aan niet-abonné's behelzend, worden niet meer toegezonden.
Alle brieven moeten, om in de d.a.v. week omgaand te kunnen worden beantwoord, uiterlijk Zaterdag-ochtend in mijn bezit zijn. Redactrice.
P.S. Het spreekt vanzelf, dat deze regel alleen geldt voor eerstbeginnenden, èn voor briefschrijvers, die in de corr:-rubriek thuisbehooren.
Indisch-gast. - Het eerste gedeelte van Uw brief moet ik of onbeantwoord laten of particulier beantwoorden, iets waartoe ik grooten lust gevoel omdat ik er het niet mee ééns ben. Zoo mogelijk doe ik dat laatste dus, indien de tijd het tenminste toelaat. - Ook over de rest is het in hoofdzaak beter particulier te antwoorden, daar ik U anders stellig verraad. In zake ged: weet gij mijn standpunt. Hoe ik-zelve die en haren inhoud vind, dat zeg ik alleen dan als de ged: tot mij persoonlijk zijn gericht. Daarom kan ik U dus wèl van harte danken voor Uw vriendelijke woorden aangaande het stuk Etline van Son. Gij schrijft: Uw antwoord is weer 't zooveelste bewijs dat U punctueel, duidelijk, en eerlijk beantwoordt, waarover U aangevallen wordt. Dat is een bijzonder talent in U, dat U zoo juist en duidelijk weet uit een te zetten waarover 't gaat. Bijna een ieder maakt er zich met een Jantje van Leijden af. U gaat nergens vlug over heen, maar behandelt het zoodanig dat er niets te wenschen overblijft. Ik geloof dat dit rake antwoorden van mij daardoor gemakkelijk mij valt, omdat ik eerlijk | |
[pagina 559]
| |
ben, óók waar het geldt ongelijk te erkennen. De meeste menschen zijn dit niet; zij willen noch in het particuliere leven noch veel minder in het openbaar ooit toegeven eenig ongelijk. Vandaar dat zij bij openlijke aanvallen er zich vluchtig van af maken. Wat mij aangaat, als ik iets zeg dan heb ik er mijn gegronde reden voor, die ik kan verdedigen. Vergis ik mij ten slotte in die gronden, of in de door mij gekozen uitdrukkingen, dan ben ik volkomen bereid dat te erkennen. En daardoor valt het mij dus nooit zwaar of moeilijk duidelijk en oprecht te antwoorden. Gij herinnert ook aan het asyl-geval, en aan de raakheid waarmede ik Jhr. Quarles van Ufford toen op zijn ‘brief’ versloeg. Wel, deze meneer verried zelf in zijn eigen brief zijn eigen zwakheid van verdediging. Men moet natuurlijk het talent hebben in het wederantwoord zulke zwakke punten op te merken, en ze te doen uitkomen. Dat talent heb ik, gelukkig. Wat de eerewoord-quaestie aangaat, als militair heeft de heer Dibbitz den heer de Kock gelijk gegeven, en deze laatstgenoemde hééft inderdaad gelijk, van militair standpunt beschouwd, gelijk mij óók reeds was gebleken uit een onderhoud met een generaal dien ik - hem particulier ontmoetend - de vraag had voorgelegd, en die mij geheel en al hetzelfde zeide wat later de heer Dibbitz dienaangaande schreef. Had ik diens geteekend artikel niet ontvangen, ik zou mijnerzijds eerlijkheidshalve die generaal-opinie hebben vermeld, maar ik mocht in dat geval, waar het een particulier gesprek gold, natuurlijk geen naam noemen, en verheugde mij dus zéér een door een officier geteekend hoofd-artikel te kunnen publiceeren. - Voor de rest, waar de heer Dibbitz het heeft over mijn anti-militaire richting, hoop ik hem persoonlijk nog te antwoorden, in de Lelie. Het komt mij voor dat hij zich in dezen op een zuiver-militair standpunt plaatst, en daardoor niet navoelt mijn meening en opvatting. - Zooals ik hierboven aanving, zoo mogelijk beantwoord ik de rest van Uw schrijven particulier.
Mevr: F. den Haag. - Zooals U uit de corr: aan Indisch-gast zal blijken, zijt gij niet de eenige die mijn antwoord aan Etline van Son goedkeurt. Ik dank ook U, evenals hem, hartelijk voor Uw vriendelijke woorden aan mij dienaangaande. En ik dank U ook voor Uw herinnering aan het artikel van mijn hand: Israëlieten en Christenen, voorkomend in ‘Jonge Roeping’, in welk artikel ik, zooals gij zeer terecht herinnert, op de meest afdoende wijze uitsprak mijn groote achting voor het Israëlitische volk. Als ik overigens dergelijke geheel uit de lucht gegrepen aanvallen lees als die van Etline van Son, dan ben ik voor mijzelve overtuigd dat er iets anders achter zit, en dat het gekozen onderwerp slechts dient tot wraakneming over iets geheel anders, waarmede de betrokkene niet kan of niet durft voor den dag komen. Gij kunt ervan overtuigd zijn dat het in 99 van 100 gevallen zóó toegaat met dergelijke aanvallen. Ik heb b.v. een brief in mijn bezit van iemand die mij schreef: ‘U hebt mijn boek afgekeurd, terwijl ik indertijd een van U heb aanbevolen. Nu zal ik voortaan U wel weten te vinden, en óók U naar beneden halen.’ Wel, deze man zegt althans nog heel eerlijk-naïet wat hij gaat doen uit wraak, de groote meerderheid echter wreekt zich over het een of ander van dien aard achter de schermen, door middel van een ander persoon, of ook door iets geheel anders te baat te nemen als voorwendsel. Elk in het openbaar optredend mensch staat aan zulke geniepigheid bloot, en, iemand die zoo ronduit als ik hare meening durft zeggen, die is nog duizendmaal meer aan geniepige wraaknemingen overgeleverd dan een ander. Men moet dat alles beschouwen zooals ik het doe... met een schouderophalenden glimlach. - Ja, soms is mijn werk mij heel lief, maar over het algemeen betreur ik het toch van harte dat mijn finantiën mij niet toelaten op een villa te gaan wonen, en me heelemaal aan vele, vele dieren te geven. Voor hen zou ik de pen blijven voeren; zij hebben namelijk niemand om hen te verdedigen en te beschermen dan de menschen. En daaronder zijn maar zoo heel weinigen dien het enkel en alleen te doen is om het dier - - en niet om bijredenen van allerlei en soms zelfs heel laagstaanden aard; (waarvan dan die arme dieren het slachtoffer worden, onder het motto dierenbescherming, of dieren-asyl, of dieren-liefde.) - Mijn gezondheid houdt zich uitstekend, maar toch verg ik zonder eenigen twijfel veel te veel van mij-zelve; dat kan nu eenmaal niet anders waar ik zoo ontzettend veel te doen heb. Het is juist dáárom dan ook heel jammer dat ik dezen zomer niet naar Bad-Nauheim zal kunnen gaan, want die kuur daar heb ik steeds zeer noodig voor mijn hart. Ik vind elk Uwer woorden over de Duitschers heerlijk om te lezen! - Lieve mevrouw, vóór ik eindig nog dit: ik-ook geloof niet dat een liefderijk God dezen oorlog wil noch dit vreeselijk lijden van de dieren goedvindt, maar integendeel geloof ik dat Hij de menschen thans loslaat geheel en al. Er is toch zoo iets als een vrije wil tot goed en tot kwaad, anders waren we immers automaten. Alleen, dat de dieren het slachtoffer zijn van onze slechtheid en gemeenheid, en dat God ook dit goedvindt, dat is voor mij het raadselachtige in de zaak. Maar, wat de menschen aangaat kan ik mij heel goed indenken dat zij een les noodig hebben, een harde les, zij willen immers zelven niet anders dan, dom en verblind, zich laten gebruiken tot diplomatieke knoeierij en eerzucht van enkelen, tot slachtvee van vorsten en financiers - -!
Toetie. - Allereerst moet ik U even verzekeren dat Uw excuus, in den aanvang van Uw tweeden brief, heelemaal overbodig is. Ik ben thans in ieder geval den leeftijd te boven om zoo gauw iets van dien aard kwalijk te nemen, maar ook vroeger heb ik nimmer daartoe eenigen aanleg gehad. Integendeel, zulke quasi-preutsche dames doen mij steeds verdacht aan. Gyp beschrijft die quasi-zedigheid zoo raak in haar boeken, o.a. ‘Totote’; Gyp-ook is m.i. een eerlijke oprechte vrouw. - Ik moest lachen om wat gij, als man, zoo raak en wààr schrijft over de werkelijk weergalooze eenzijdigheid der vrouw, waar het geldt redeneeren over den oorlog. Die zinnetjes uit Uw brief geven zoo precies weer ‘de’ vrouw: Wat mij het meeste treft is uw vaste ideeën over den oorlog en de Duitschers, zoo geheel afwijkend | |
[pagina 560]
| |
van veel der z.g. ontwikkelden in ons land; zooals ik tot mijn groote verbazing heb bespeurd. In het begin heb ik daar heftig meeningsverschil over gehad, vooral met dames. Vrouwen gaan alleen af op ‘het gevoel’; weinigen laten, zooals u, het verstand daarbij werken. Ik wees haar op de geschiedenis, waaruit blijkt dat wij nooit van Duitschland eenig nadeel hebben ondervonden, integendeel, en wel in groote mate, van Frankrijk en Engeland; en dat onze handel, landbouw, en nijverheid steunt op ons achterland Duitschland. Men antwoordde mij: ‘Spreek me nu niet van die akelige geschiedenis, wat heb ik daaraan. Keizer W. heeft tegenover België zijn woord gebroken, en daarom haat ik alle Duitschers’ (sic.). Heel logisch.Ga naar voetnoot*)
Zelve eene vrouw zijnde, en dus mijne sexe kennende, heb ik hartelijk gelachen om die door mij gespatieerde èchte vrouwen-logica. Dat juist maakt het zoo onmogelijk met een Durchschnittvrouw een discussie te voeren. Zij redeneert noch discussieert, zij heeft een vooropgevatte meening, en die houdt zij vast, zonder naar argumenten te willen luisteren. Dat het gevoel bij ons sterker spreekt dan bij den man, dat geloof ik met U, en dat vind ik zeer natuurlijk. Ik-zelve meen het aan den jarenlangen vertrouwelijken omgang met een zoo ontwikkeld man als was mijn overleden vader te danken te hebben, indien ik daardoor wat meer gewoon ben een eigen onafhankelijke meening te bezitten, dan de meeste mijner geslachtsgenooten, ofschoon ik bovendien óók meen, dat men in de eerste plaats daarvoor moet zijn - overschillig of men is man of vrouw - een persoonlijkheid, een karakter, iets wat de meeste menschen niet zijn, ongelukkig. Ik wenschte dat gij Uwe zoo ware beschouwing over België's houding in zake de zoogenaamde neutraliteit-schending van Duitschland alsnog wildet verwerken tot een artikel voor de Lelie. Ik ben het met die beschouwing geheel eens, en geloof beslist dat voorlichting in dat opzicht hoogst gewenscht blijft. - Zooals gij terecht schrijft over de laakbare houding der Ned: pers, zoo is het. Om U niet te verraden zal ik al de door U genoemde groote Bladen, en hunne houding, niet herhalen, maar elk Uwer woorden over hun gedrag is zuiver wáár, en het verheugt mij wat gij schrijft van die vele bedankjes dientengevolge voor zulke Bladen, waarvan gij weet. Velen hebben daarentegen voor de Lelie bedankt om de eerlijkheid mijner pro-Duitsche meening in strijd met de algemeen-gewenschte, maar ook velen waardeeren andererzijds in elk geval mijn eerlijkheid en onpartijdigheid, afgescheiden van eigen opvattingen. - En, is het niet treurig dat men in het plaatsen van pro-Duitsche artikelen steeds wordt belemmerd door geheel onze pers, terwijl daarentegen pro-Engelsche of pro-Fransche steeds overal gaarne plaatsing vinden. - Over Uw instemming met de artikelen van den heer de Bruïne Ploos van Amstel verheug ik mij zeer. Ook ben ik 't zoo gehéél met U eens in wat gij schrijft over de moreele laagstaandheid der Fransche pers en de meerdere fatsoenlijkheid der Engelsche. Ook alweder in dat opzicht geldt voor iedereen, èn man èn vrouw, hetzelfde wat gij hierboven vertelt van de onbekendheid der vrouw met onze geschiedenis: ‘Men’ leest noch Fransche, noch Engelsche Bladen. ‘Men’ praat dus na de geheel-onvolledige, geheel-partijdige uitknipseltjes eruit der Hollandsche pers. Kreeg men daarentegen dagelijks onder de oogen de ‘reptiel’-bladen, (zooals gij ze noemt met recht), uit Frankrijk, men zou dan tenminste kunnen spreken met oordeel des onderscheids. Evenals gij erken ook ik in dit opzicht: bij de Fransche pers vergeleken is de Engelsche pers althans fatsoenlijk van toon; maar ‘men’, het groote publiek ten onzent, is en blijft.... oliedom in al zulke opzichten. Bij het overlezen van Uw tweeden brief betreur ik het van harte U niet den 27en Febr: hier te hebben gezien op de Dierenbeschermingvergadering. Wij hebben juist dezulken als gij zoo noodig, en ik geloof dat het voorbeeld van den man in dit opzicht zoo oneindig veel meer nog vermag dan dat der vrouw. Dat is nu wel heel onrechtvaardig en heel onbillijk tegenover haar, maar het is nu eenmaal zoo. En men moet rekening houden met de feiten, wil men een doel bereiken. Nu is het een feit dat men in een vrouw, vooral in een ongetrouwde, dierenliefde ‘ziekelijk’ vindt of ‘week’, enz., waar men diezelfde liefde in den man eerbiedigt, en deze dikwijls jongeren of minder-nadenkenden dan hij-zelf daardoor plotseling de oogen opent, en durf geeft. Het doet zoo symphatiek aan, alles wat gij vertelt van Uw vroegere en tegenwoordige huisdieren; indien ik er niet nader op inga, dan is dat enkel uit vrees U te zullen verraden daardoor. Als trekhonden goed verzorgd werden - zoudt gij er niet tegen zijn. Maar, ze worden nooit goed verzorgd. Ze worden mishandeld, misbruikt, gewond voortgesleept. In dit opzicht, van afschaffing van de trekhonden, staat m.i. Engeland oneindig hooger dan wij. Wat Engeland en Amerika kunnen, waarom kan Nederland dat niet? Op welken afdoenden grond? Mij treft het dat Uw opvatting over den oorlog, uit een godsdienstig oogpunt beschouwd, met de mijne overeenkomt. Tenminste, indien ik U goed begrijp, dan ziet ook gij in deze zaak een soort les, die God voorheeft met de menschheid, een soort opvoeding van haar... Toch blijf ik steeds zitten met het raadsel van het vreeselijke lot der dieren door dit alles. Echter, het is een feit dat ook in vredestijd in de gansche wereld-orde de onschuldigen moeten meelijden mèt de schuldigen. - Laat s.v.p. nog eens opnieuw van U hooren. Uw brieven en Uw artikel verheugen mij zéér. ANNA DE SAVORNIN LOHMAN. |