volk. Maar toch hinderde mij steeds dat opnieuw oorlog voeren en vond ik ondanks al dat moois de Vaderlandsche Geschiedenis, de aaneengeschakelde geschiedenis van een groot aantal ruzies, roof- en moordpartijen niet mooi.
Dat kwam doordat ik aanhanger ben van de gedachte Vrede op Aarde, niet in één bepaalde nacht, de Kerstnacht, maar voortdurend, en dan ergert dat voortdurend vechten je maar, al deden je voorouders het ook nog zoo dapper.
Toch kwam ik, toen wij op school de Geschiedenis van Napoleon leerden, onder de bekoring van den Grooten Man, Napoleon. En die bekoring kon blijven bestaan, omdat onjuist is de opvatting, dat de Napoleontische oorlogen door hem geprovoceerd werden. De Geschiedenis heeft bewezen, dat Engeland de schuldige was.
‘Le trop en tout nuit’ zeggen de Franschen en dat was het geval met de Napoleontische oorlogen. Men had er genoeg van en wenschte nu verder in Europa vrede te houden. De Heilige Alliantie zou daarvoor zorgen. Het Verbond van Engeland, Rusland, Oostenrijk en Pruisen bedreigde ieder en Frankrijk in het bijzonder, bij het beginnen van een oorlog. Dat verbond wenschte vrede en zou dus vijand zijn van ieder die oorlog voerde. In het desbetreffende artikel wordt gezegd, dat men had ‘pour but le maintien de la paix, pour moyen la guerre’.
Ik herinner mij nog den Homerischen lach van mijn Geschiedenis-leeraar, toen ik uitriep: ‘dus na 1815 komen er geen oorlogen meer voor.’ Inderdaad verder doordringende in de Geschiedkundige Wetenschap zag ik, dat er na 1815 helaas meer oorlogen voorkomen dan ooit te voren. De schuld daarvan ligt echter niet aan de vredelievende Mogendheden van 1815. Het middel om vrede te houden, ‘oorlog’, pasten zij toch ieder oogenblik toe. En laten wij erkennen, dat het middel steeds doeltreffend bleek te zijn. Iedere oorlog, met dat edele doel begonnen, eindigde steeds met den zoo gewenschten vrede. Het publiek was dom genoeg om in die oorlogen niet de belichaming van de Vredesidee te zien, zoodat het boek van Bertha von Suttner, ‘Die Waffen nieder’, als iets nieuws begroet werd. Inderdaad is dat boek wel aardig, maar wat beteekenden de Krimoorlog, de oorlogen van 1866 en van 1870 anders als ‘Die Waffen nieder’. Steeds was er een onwillige, die daartoe niet over te halen was en zoo iemand moest gedwongen worden. Dat gebeurt toch in onze vredemaatschappij ook met iemand, die niet naar het politiebureau wil. Volkomen juist gezien was het echter van Prof. van Vollenhoven, dat al is dat middel, oorlog, ook uitstekend, het toch voor de betrokken volken zeer onaangenaam is. Daarom ontwierp hij het nooit volprezen denkbeeld van een internationale politie, die met geweld op zou treden tegen iedere Mogendheid, die oorlog wenschte. Min of meer dezelfde gedachte van 1815 dus; Roosevelt, ook een zeer scherpzinnig man, heeft op zijn doorreis in ons land een redevoering gehouden waarin hij hetzelfde vertelde, alsof die gedachte van hem uitging.
Er werd zelfs aan gedacht Nederland het bestuur van die internationale zee- en landpolitie op te dragen. Prachtig, en eigenlijk schande, dat men die gedachte niet uitgewerkt heeft, dan toch ware deze schrikkelijke oorlog voorkomen. Duitschland had zich toch wel bedacht, roekeloos tegen Frankrijk en Rusland oorlog te voeren indien het wist, datde politie van Prof. van Vollenhoven dan ook mede ten strijde trok. En zou Engeland, dat weer volgens Duitschland den oorlog provoceerde, dat hebben durven onderstaan, indien het wist dan de politie-vloot van genoemden Professor tegen zich te zien. Pruttelaars, maar die heeft men altijd, beweerden dat de gedachte van die internationale politie onmogelijk was, omdat men die nooit tot voldoende sterkte zou kunnen opvoeren tegen legers en vloten als die van Engeland en Duitschland, maar men had het toch op de een of andere wijze kunnen probeeren, bijv. door ons land, waarin toch de dapperste soldaten ter wereld wonen, te bestemmen als de kern van die nieuwe politie-macht. Maar hoe het zij, er kwam niets van.
Een groote troost is echter het oprichten van den ‘Nederlandschen Anti-Oorlog-Raad’ op 8 October 1914.
‘Op het Nederlandsche Volk rust de plicht naar krachten mede te werken aan een beeindiging van het bloedige geschil, op een wijze dat onze beschaving niet wederom door een zelfde ramp worde getroffen.’ Daar is opnieuw mijn kinder-ideaal: Vrede op Aarde en nu voorgoed. Het is te begrijpen, dat in een tijd nu wij, en terecht, bijzonder op neutraliteit gesteld zijn, wij niet gaan dreigen met optreden van ons ‘dapper’ leger tegen den onwilligen hond, die ‘het bloedige geschil’ niet wenscht te eindigen op een wijze, die