te vinden, en van mij thans op vrij hoogen toon particulier antwoord verlangt. Misschien leeft gij in Uw herinnering nog in de dagen mijner voorgangster, maar, die dagen zijn voorbij.
Jo. - Ook gij zijt het geheel eens met mijn antwoord aan den Padvinder Druif. En vooral doet het mij-persoonlijk plezier wat gij naar aanleiding daarvan schrijft omtrent Baden Powell:
Laten wij eens eenige jaren teruggaan. Jaren geleden waren wij Nederlanders diep verontwaardigd over Engeland. De handelwijze van dit land tegenover Transvaal was min. Onze regeering liet een harer booten gaan om Paul Krüger te halen. Hij werd door ons, oud- en jong-Holland, gehuldigd. En, wat gebeurde er verleden jaar? De man, die, zooals U terecht schrijft, de Transvalers beroofd heeft van hun vrijheid, werd door ons jong Holland het militaire of padvinders-saluut gebracht.
Och, wij Nederlanders zullen wel altijd blijven: menschen die met den wind meedraaien. Want kijkt nu in dezen tijd eens! Al wat Duitschland doet, wordt veroordeeld. Deed Engeland niet insgelijks met Transvaal; en wat doen wij, Nederlanders, met Atjeh? Zoude 't niet gelijk staan met wat Duitschland deed met België, ofschoon ik dit niet goedkeur. U moet niet denken dat ik de gruwelen, die gebeurd zijn, goedkeur, maar, wanneer er eenmaal ook hier oorlog is, zoude er dan ook door ons eigen volk niet 't zelfde kunnen gebeuren? Onder elk volk is schuim, en zeker ook wel onder ons Nederlanders. Laten wij toch nooit vergeten dat wij Germanen zijn, slaat de geschiedboeken op; en voor Christus' geboorte leefden de Batavieren, die van Germaanschen oorsprong waren, in ons land. Maar de menschen laten zich ompraten door mooie opgesmukte verhalen van couranten.
Ziet ge, elk Uwer woorden is mij zoo uit het eigen hart geschreven, dat ik ze moest overnemen letterlijk. Het doet me zoo goed namelijk als er menschen zijn die niet vergeten, die over die schandelijke ‘inspectie’ indertijd, door een Baden Powell, onzer Hollandsche jongens, denken met dezelfde minachting en dezelfde schaamte die ik voel over zulk een vernedering van ons volksbewustzijn. En ook in zake Atjeh hebt gij zoo volkomen gelijk. Elk eerlijk Indischman zal U dat toegeven, en elke eerlijke militair eveneens. En dien Atjeh-oorlog óók danken we feitelijk aan Engeland!
Denkt ge overigens niet met mij, dat elke rechtgeaarde Duitscher de Belgische gruwelen evenzeer zal afkeuren als gij en ik dat doen, voor zoover deze gruwelen op wáárheid berusten! Maar, het is daarmee als gij-zelve schrijft: Indien wij er in betrokken worden, dan zullen wij óók onze monsters tellen onder onze soldaten en gemobiliseerden, wij, en èlke natie.... 't Slot van Uw brief, hierboven door mij geciteerd, teekent de menschen juist zooals zij zijn in al hun kleinzieligheid. De courant praat hen om, de lijfscourant bij wie zij zweren. En zij geven er zich geen rekenschap van welke financieele belangen de machthebbers, de aandeelhouders dezer courant, achter de schermen drijven om zoo en niet zus te schrijven, noch welk pennelikker-zoodje, zonder eenige eigen meening of eigen oordeel, zich laat gebruiken tot dit nobel werk (zoodat er b.v. vele ‘journalisten’ zijn, die heden, aan dit Blad geplaatst, deze richting luidkeels verkondigen, en morgen, aan dat Blad overgegaan, precies de omgekeerde hebben, enz., enz.). Voorbeelden daarvan weet ik te over. - Maar het stomme publiek slikt alles.... In zake het Eerewoord was de heer Dibbetz, die als oud-militair het kan weten, zoo vriendelijk een artikel te schrijven, waarop ik Uw aandacht vestig...
H.v.W. - Ik beantwoord U liever per Lelie-corr. wijl uw vraag eene is die wellicht meerderen interesseert. Allereerst echter betuig ik U mijn innige deelneming met uw verlies. Wat nu de daaruit voor U volgende verandering aangaat, ik zou zonder voorbehoud zeggen dat gij geen betere woonplaats kunt kiezen dan den Haag. Voor alleenstaande dames in 't algemeen gesproken is de residentie steeds het Eldorado, maar in uw bijzonder geval is zij zeer zeker bovendien de plaats die het meest zal beantwoorden aan uw cosmopolitische levensopvatting. Ik-voor-mij vind den Haag de ruim-den-kendste en meest internationale stad van Nederland, reden waarom ik er blijf wonen ondanks het voor mij beslist ongunstige klimaat. De Fransche opera, die U zoo aantrekt, kunt gij hier hooren; men heeft hier ook op ander kunstgebied zeer véél, ook speciaal in zake Fransche lezingen, enz., waar uw smaak en belangstelling zoo franschgezind zijn. In zake duurte is het hier in sommige opzichten, speciaal kleeding, duurder dan b.v. in Amsterdam, maar woningen zijn daarentegen hier goedkooper. De belasting is overal, in elke groote stad, hoog. Pensions, gem: kamers, huishoudens waar men ‘betalende logés’ opneemt, in een woord alle soorten van onderdak, en tegen alle prijzen, vindt gij hier overvloedig in alle stadsgedeelten. Het beste zou zijn een advertentie te plaatsen. Ik zou U echter alles om en bij het Holl: spoor (waartoe ook de door U genoemde straat moet gerekend worden) in Uw omstandigheden ontraden; voor een dame als gij is die buurt niet dat wat gij vermoedelijk zoekt. Duinoord daarentegen wemelt van dames van uw genre, en ook van pensions, enz., waar zij even fatsoenlijk als veilig, en toch niet te duur, wonen, en dikwijls daardoor ook aangename aansluiting vinden. Echter, het is daar inderdaad zéér koud, en het waait er voortdurend. Hiermee kom ik op de klimaatquaestie. Daarin kan
noch durf ik U raden. Naar wat gij mij schrijft, vrees ik dat het klimaat - hier, vochtig, voor rhumatieklijders ongeschikt, - óók voor U even weinig zal deugen als voor mij, die eigenlijk de droge Geldersche lucht moest hebben, en geen zeelucht. De vraag is dus in hoeverre gij Uw gezondheid overwegender acht dan Uw begeerte naar het Haagsche leven. Ik ken de lucht Uwer tegenwoordige verblijfplaats niet, maar meen dat die uitteraard een andere zal zijn dan de Haagsche... Kunt gij niet òf het tijdelijk probeeren òf anders Uw medicus om raad vragen? Blijkbaar gaat het U als mij, en zoudt ge eigenlijk in gansch ons vochtig landje niet mogen wonen, maar het droge klimaat van Zwitserland of de Riviera behoeven. Waar gij echter na den oorlog vrij zijt te gaan waarheen ge wilt, is er dunkt mij geen bezwaar tegen om het zoolang hier in den Haag te probeeren, tot we vrede