Gedachtenwisseling.
(Buiten verantwoordelijkheid der Redactie.)
Aan Mej. Meta Nielsen.
Neen, geachte Mejuffrouw, gij moet niet zoo boud spreken: ‘mij te hebben overtuigd’ (Holl. Lelie 3 Febr.). Hoe komt Gij tot deze zonderlinge gedachte? Grappig ook doet Uwe uitdrukking aan: ‘dat het mij moeilijk zou vallen, openlijk van mijne meeningen te getuigen’.
Maar hoe heb ik 't nu met U? Lieve ziel, het is een wanhopig pogen, sommige menschen wat aan hun verstand te brengen!
Eilieve, sla even op de Holl. Lelie No. 31, No. 44, No. 49 jrg. 1913-1914 en lees vooral mijne Overwegingen van een Vrouw v. Vrouwen. Lees vervolgens het hoofdartikel van Jonkvr. A. de Savornin Lohman, onze hooggewaardeerde Redactrice, in No. 1 van dezen jrg.
Verder een stuk van mijn hand dat als hoofdartikel werd geplaatst in No. 18 getiteld: ‘Weg met den Oorlog’, enz. enz.
Verder kan ik U nog een reeks couranten en tijdschriften opnoemen waarin artikelen van mij voorkomen.
En nu komt zoo'n pas kijkend vreemdelingetje in Jeruzalem mij vertellen, dat het mij wel moeielijk zal vallen mijne meening te uiten.
Vergeef me, maar ik heb er eens hartelijk om gelachen, want dit is nu toch al te gek.
Vòòr ge u weder aan het schrijven zet, doe dan eerst s.v.p. een beetje kennis van zaken op, lees, herlees en bestudeer ijverig mijne stellingen, uitspraken en gedachten, toets ze aan de waarheid en het leven, ga de waarheid ervan onderzoeken met de vraag op de lippen: is het zoo of is het zoo niet? Leg hierbij Uwe onbezonnenheid af, want de tijden zijn hoogst ernstig.
En als Gij gaat gevoelen hoe diep de vrouw is vernederd, en Uwe hoogvrouwelijke natuur is ontwaakt en gij gevoelt dat Gij als Vrouw verplicht zijt voor het Recht van de Vrouw op te komen als mensch, tot zoolang Mejuffrouw schakel mij dan uit Uw verder geschrijf aan de Lezeressen van dit Blad, want zulke beuzelpraat te beantwoorden: ik heb er geen lust in en geen tijd voor.
Achtend,
Mevr. S. HOOGENDIJK-HESSE.
Arnhem.