De Hollandsche Lelie. Jaargang 28
(1914-1915)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdCorrespondentie van de redactie met de abonnésDe redactrice van de Holl: Lelie brengt ter kennis van de lezers van dit Blad, dat zij géén manuscripten of brieven, haar naar aanleiding der redactie-aangelegenheden toegezonden door niet-abonnés, kan beantwoorden langs particulieren weg. De correspondentie in dit Blad dient zoowel tot de beantwoording van brieven, als tot de mededeelingen betreffende aangenomen en geweigerde bijdragen, en zij, die zelve geen abonné of abonnée zijn, kunnen dus niet verwachten langs een anderen dan den correspondentie-weg te worden beantwoord. Wanneer zij door leesgezelschap kring, of samen-lezen, of op welke wijze dan ook, gelegenheid kunnen vinden de correspondentie-rubriek te volgen, dan is de redactrice bereid hen daarin te beantwoorden. Op dezen regel wordt voortaan géén uitzondering meer gemaakt, en afzonderlijke nummers, correspondentie-antwoorden aan niet-abonné's behelzend, worden niet meer toegezonden. Alle brieven moeten, om in de d.a.v. week omgaand te kunnen worden beantwoord, uiterlijk Zaterdag-ochtend in mijn bezit zijn. Redactrice.
P.S. Het spreekt vanzelf, dat deze regel alleen geldt voor eerstbeginnenden, èn voor briefschrijvers, die in de corr:-rubriek thuisbehooren. | |
[pagina 479]
| |
Februari II. - Ik kan Uw briefkaart niet heel goed lezen, maar begrijp er toch uit hoe gij, het niet met mij eens zijnde, toch evenzoo denkt over mij als vroeger. Daarvoor hartelijk dank. Maar, gij hebt mijn beschouwing verkeerd gelezen als gij denkt dat ik God voor dezen oorlog verantwoordelijk maak. Ik denk integendeel dat God de menschen, die dezen ramp op hun geweten hebben, loslaat, omdat zij-zelven niet anders willen dan elkander vermoorden en doodslaan, en onschuldigen het slachtoffer maken van eigen winst- en eer-bejag.
Mevr. v. M. - v. G. - Gij ontvangt de proef van Uw laatste stuk. Ook Uw reeds zoo lang afgedrukte bijdrage komt thans spoedig. Maar... wie kon, toen ik dat stuk ter drukkerij zond, den oorlog en de daaraan verbonden actualiteit vermoeden? Wat aangaat Uw briefkaart over Rodin, neen, er staat uitdrukkelijk: zijn bezit, dat is dus iets geheel anders dan zijn kunstwerken, die immers in een Parijsch museum veel veiliger zouden zijn dan op een reis over zee naar Engeland. Hartelijk gegroet.
Oidar. - Ja-ook-ik denk over de dieren als gij. En geloof zeker en stellig aan hunne bewuste handelingen. Zooals gij terecht zegt, het is enkel uit zucht den meerdere te schijnen, dat de groote domme menschen-massa deze bewustheid tracht te ontkennen, waar juist de hoogstaande intellectueelen onder het menschdom haar zeer zeker toegeven gewoonlijk.
Brievengaarder (zie vorige Lelie cor.). - Een Lelie-lezer maakt mij attent op hetgeen gij vermoedelijk bedoelt. Ik heb namelijk overgenomen indertijd een Telegraaf-ingez. stuk door den heer Dirk Beerends, welke heer schreef naar aanleiding van het artsen-monopolie-vraagstuk: Het artsen-monopolie. Een onweerlegbaar feit. Allerlei paradoxale stellingen van voor- en tegenstanders van het artsenmonopolie worden dezer dagen in tijdschrift en lezing als axioma's opgedischt. Noch aan deze, noch aan gene zijde is men blijkbaar geneigd, het oor te luisteren te leggen bij wat elk der partijen ter motiveering van haar standpunt in het midden brengt, waardoor dan ook voorshands de kwestie niet nader tot hare oplossing zal kunnen worden gebracht. Te midden der rauwe botsing der meeningen, kan misschien de vermelding van een feit de meeningen een weinig tot elkaar brengen. De heer Abrahams, arts, zei gisteren bij een voordracht van jhr. mr. van Holte tot Echten voor de juridische faculteit, dat hem een diabeticus bekend was, die nog jaren had kunnen leven, maar dan diëet moest houden. Fiet Bijsterveld, de bekende piskijker, gaf hem kruiden. De man hield nu zijn dieet niet meer en was na vier maanden dood. Ne sutur ultra crepidam, ik mag niet oordeelen over dingen, waaraan ik geen kennis heb, maar de arts Abrahams evenmin; zijn bewering, dat de man aan de kruiden doodging hebben wij maar niet zoo klakkeloos aan te nemen; ik meende als leek dat de therapeutische waarde der kruiden diende te worden afgeleid uit hare physiologische werking, vaak veel heilzamer is dan dr. A. beweert. Ik zal het volgende aantoonen: In Brussel, waar ik vier jaren woonde, was ik lijdende aan suikerziekte; mijn urine bevatte 3½% suiker, de productie aan urine was 4000 C.C.: dit is ongeveer 3 maal meer dan bij een normaal mensch. Vruchteloos nam ik een streng regime in acht, gebruikte zeer weinig koolhydraten, maar mocht geen genezing vinden. Bij een bekende Hollandsche maatschappij werd ik dan ook onvoorwaardelijk afgekeurd. In ons land teruggekeerd, gebruikte ik geregeld aburonaatbrood, wat mij veel verlichting gaf, maar het procent der urine bleef tusschen 1½ à 2½ schommelen, der urine-productie 3000 C.C. Door een toeval zocht ik heil bij iemand die noch het propadeutisch, noch het eerste of tweede natuurkundig examen, noch de andere examens, met vrucht heeft afgelegd, tot het verkrijgen van het bekende praedicaat van bevoegdheid tot uitoefening der geneeskunde. Hij gaf mij in allen eenvoud een briefje, waar slechts stond opgeschreven: aftreksel van Duizendblad (Achillea millefolium) 10 cents, en Gezegend distelkruid (Carduus benedicti) 10 cent. Ik bestelde telkens, zonder ook maar een keer over te slaan, bij Jacob Hooy, Nieuwmarkt, de genoemde planten, dronk iedere twee uur een lepel van het aftreksel, op de wijze als thee gezet en mocht mij na 3 maanden gebruik verheugen volkomen genezing te hebben gevonden. Zoowel dr. Hart (Sarphatikade) als dr. J. de Hartogh vonden hoegenaamd geen suiker meer in mijn urine: de laatste achtte het volkomen overbodig, dat ik mij aan een bepaald diëet zou houden. Bij de maatschappij welke termen vond mij in Brussel wegens diabetes mellitus af te keuren, werd ik in het vorige jaar als geheel normaal risico aangenomen. Ik zeg niet, dat misschien later door een of andere gelegenheidsoorzaak de ziekte niet weer in een lichteren vorm kan te voorschijn treden, alhoewel de doctoren meenen, dat hiervoor niet de minste vrees behoeft te bestaan: maar het feit, het waarachtige feit, dat ik geheel van suikerziekte genezen ben door kruiden, waarop de officieele wetenschap met zijn fabriekmatige chemische geneesmiddelen tot nu vanuit de hoogte neerziet, is wel de vermelding waard. Duizenden kunnen er hun voordeel mee doen. Een weinigje eerbied ook voor de niet-officieele geneesmiddelen en geneesmethoden zou de allopathie waaraan gelukkig duizenden zullen blijven hechten als de eenige wetenschappelijke geneeskunde, niet misstaan. Het geeft zoo'n indruk van eigengenoegzaamheid als niet het publiek, maar een kaste, hoe verdienstelijk en hoogst nuttig ook, uitmaakt of men zich van verouderde kruiden, of van fabriekmatige praeparaten, van Meisner's, Hanemann's Koch's of Pasteur's methoden mag bedienen. w/g DIRK BEERENDS.
P.B. - Ik dank U vriendelijk voor Uw hulpvaardigheid, en heb, zooals gij ziet, terstond van Uw inlichting gebruik gemaakt.Ga naar voetnoot*)
J.P. - Ik moet ook U verwijzen naar mijn artikel onlangs voor mevr. W. Immers, mijne opinie is nu eenmaal zoo, de Uwe zus, daaraan | |
[pagina 480]
| |
valt niet te veranderen. De post zooeven bracht mij een brief van een zeer bekende dame-auteur, die mij letterlijk schrijft: ‘Evenals het U gaat verwijt men ook mij “Duitsch” te zijn. 't Laat mij koud. Wat beteekenen al die opgeschroefde opinies omtrent menschen en dingen die men niet kan beoordeelen? Hoe kort blijkt het geheugen der menschen omtrent de vreeselijke dingen door Engeland in Transvaal bedreven, hetzelfde Engeland, dat nu zoo would-be verontwaardigd doet.’ - Ziet gij, zoo ook denk ik erover. En, ik zou bijkans zeggen: het feit dat Duitschland zoo geïsoleerd staat, dat pleit voor de rechtvaardigheid van zijn zaak. Want, nog steeds is de minachting welverdiend, die Ibsen aan den dag legt in zijn Volksfeind voor de ‘compacte meerderheid’. - Als men die achter zich heeft - zegt hij - dan is men gewoonlijk juist op het verkeerde leugenachtige pad, want de gemeenheid regeert de wereld veel meer dan de eerlijke rechtvaardigheid. En de ‘compacte meerderheid’ is te dom om dat te begrijpen, en gaat dus mee met de gemeenheid. - Onzinnig is Uwe beschuldiging dat de Duitschers alleen daarom op-mij-persoonlijk een goeden indruk maken, omdat ik er als ‘adelijke dame mijn geld verteer, en zij daarom voor mij kruipen’. Ten eerste vergist gij U geheel en al in mijn zeer eenvoudige levenswijze op een wereld- en luxe-badplaats als Nauheim, waar ik met mijn zeer bescheiden gedoetje en toilet in het niet zink naast de schatrijke Amerikanen en dito Engschen en Russen, waarvan zulk een badplaats en zulke wereldberoemdheden als professor Groedel, enz., hun voordeel moeten hebben, en niet van meine Wenigkeit. Maar ook voor de rest heb ik juist in Duitschland, in Berlijn en in Silezië, gewoond als een geheel en al van geld ontbloote, haren weg nog zoekende jonge vreemdelinge, en ook in die omstandigheden heb ik van die Duitschers daar precies denzelfden indruk gekregen dien ik van hen heb sinds ik des zomers in Nauheim woon, namelijk eene van gemoedelijkheid, van levens ernst, van religieus gevoel, van eenvoud, van zin voor kunst, muziek, zang, van liefde voor familie-leven, enz. Terwijl overal de Duitsche tucht en orde in het openbaar leven voorbeeldig is, en vrij wat meer respect afdwingt dan onze ordeloosheid en lamlendigheid op de straat, waar het volksfeesten of bedelpartijen, of gedrang, enz., enz., geldt. - Zeker, mijn adelijke titel is een voorrecht dat óók in Duitschland zijn waarde heeft, voor ‘de’ menschen in het algemeen, maar heusch niets meer dan hier in Holland, en speciaal in den Haag, waar elke juffer zich ‘freule’ laat noemen van louter angst anders niet beleefd genoeg te zullen worden behandeld. Die eigenschap van zich te laten imponeeren door titels, lintjes, enz., zij is een algemeen-menschelijke zwakheid, waaraan de Duitschers niets erger lijden dan elke andere natie. Integendeel, ik voor mij constateerde steeds dat zoogenaamde republikeinen, als b.v. Amerikanen en Franschen, nog veel poeniger zijn in dit speciale opzicht dan de inwoners van landen waar openlijk aan vorstenrang en aan adel wordt gehecht. Alleen de Zwitsers maken m.i. hier een prachtige uitzondering. Die zijn wél vatbaar voor de geldvoornaamheid der rijke vreemdelingen omdat zij daarvan profiteeren), maar titels en rangen en al die menschelijke ijdelheden laten hen geheel koud. Iedereen die Zwitserland kent is het er echter ook over eens, hoe het Zwitsersche volk ontwikkelder is dan eenig ander van Europa. En de Hollanders kunnen in dat opzicht zeer zeker véél van hen leeren waar het geldt wezenlijke innerlijke beschaving. Ik zeg dat te onpartijdiger omdat ik - gelijk ik meermalen zeide - ondanks mijn groote liefde voor de Zwitsersche natuur en de Zwitsersche eenvoudige levenswijze - niet houd van het volk-zelf, dat voor mijn eigen aard te koel, te gesloten, te berekenend is om mij aan te trekken. Gij hebt het in Uw brief over de ‘waanzinnig hoogmoedige uitlatingen’ van sommige Duitsche professoren. Zonder twijfel zijn er, die tot die uitdrukking aanleiding geven. Daartegenover staan anderen, zooals b.v. professor Anton uit Jena (zie zijn brief in de Holl. Lelie, óók overgenomen in ‘De Toestand’), die zeer verstandig schrijven. Onze pers haalt de eerste soort boosaardig aan en zwijgt het laatste soort dood. Overigens zijn geleerden helaas heel dikwijls ‘waan-zinnig-hoog-moedig’, óók ten onzent, en óók in andere landen. Dat groote geleerdheid leidt tot razernij is een bekend spreekwoord, maar zeker leidt zij héél dikwijls tot groote pedanterie en eenzijdigheid. Het is dus al heel onbillijk naar zulke uitingen een gansche natie te beoordeelen. - Neen, er is mij geen woord bekend gelijkend op Schadenfreude. Maar de Duitsche taal bezit méér niet te vertalen woorden dan dit, die men niet elders aantreft, zoo b.v. Heimat, Heimgegangen, enz. Ik schrijf dat toe aan haren rijkdom, en aan niets anders. Overigens maak ik van ganscher harte Uw slotwoorden tot de mijne: ‘Sans rancune’. - - Men kan van meening verschillen, en nochtans voor elkaar alle achting behouden, nietwaar?
Dierenvriendin. - Het stukje heb ik gaarne aangenomen. - 't Geen gij mij schrijft ben ik volkomen met U eens. Vriendelijke groeten.
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN. | |
Nagekomen Correspondentie.Mimosa. - Gij hebt Uw naam niet gevonden, omdat de corr. aan U nog niet in proef staat; alleen die, welke reeds in proef staat, wordt vermeld, als er plaatsgebrek is haar op te nemen.
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN. |
|