De Hollandsche Lelie. Jaargang 28
(1914-1915)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdI. Anonym, of te wel lasteren.Met héél vette letters trachtte onlangs de Haagsche Post, - een nieuw Blad dat al het mogelijke doet om er in te komen, - de aandacht op zich te vestigen door de onderstaande advertentie: De volgende week brengt de H.P. een novum. Iemand die er buitengewoon goed over kan oordeelen, maar die om begrijpelijke redenen in een driedubbelen sluier van anonimiteit gehuld wil blijven, zal in het vervolg elke week eerlijk in H.P. vertellen, welke tooneelstukken gij moet gaan zien wanneer gij naar stad komt, en welke gij moet mijden wanneer gij in stad woont. Wees voorbereid op critiek waar de vonken van afvliegen. Let op lezers, welk een edele houding! ‘Om begrijpelijke redenen’ zal deze ‘criticus’ zich hullen in een ‘driedubbelen sluier van anonimiteit.’ M.a.w. hij zal U, zonder dat iemand kan nagaan in welke betrekking hij staat tot de directies van schouwburgen en tot de verschillende acteurs en actrices, want hij noemt zijn naam niet, het eene tooneelstuk ophemelen en voor het andere waarschuwen, enz., enz. Om U vooral op een abonnement op de Haagsche Post te verlekkeren wordt gij daarenboven aangelokt met de aanprijzing, dat ‘de vonken er zullen afvliegen,’ m.a.w. dat hij zal schelden en beleedigen dat het een lust is. Dat kan hij immers ongestraft doen, want niemand kan hem een pak slaag geven, daar niemand weet wie hij is. Zoo komt eerlijke (?) critiek tot stand. En maak je metéén goedkoope reclame voor je Blad. In wáárheid is deze criticus misschien een kwajongen in den geest van de zestienjarige Pisuisse en Blokzijl's, die gezegd hebben openlijk, hoe men hun met allerlei hoogdravend ‘redactie-werk’ betrouwde bij zeer veel gelezen Bladen, toen zij pas als jongmaatjes aankwamen. Wie hij echter ook zijn moge, een fatsoenlijk man is hij niet die aldus tracht zichzelf te verschuilen, al adverteerend dat hij voornemens is anderen voortaan openlijk te trappen of op te hemelen ‘dat de vonken er afvliegen’, zonder dat iemand er iets aan kan doen vanwege zijn anonym-optreden, noch kan bewijzen zijn partijdigheid of zijn onkunde. - 'n Mooi ding toch ‘critiek’ van dit edele soort.!
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN. | |
II. Wat critiek waard is....Uit de Haagsche Post knip ik uit het volgend ongeteekend stukje. In de theaterwereld is een relletje gaande, waarop we geamuseerd onze binocle richten. De heeren Jhr. van Riemsdijk, schrijver van vele roemruchtige tooneelen en Dr. Jan Walch, recensent van Het Vaderland, zitten elkaar hoogst onaesthetisch in de artistieke haren. De Dr. is den Jhr. in het tijdschrift Groot Nederlang nog al heftig aangevallen over diens benoeming tot Lid van den Raad van Beheer der | |
[pagina 424]
| |
Kon. Ver. ‘Het Nederl. Tooneel’. In dat artikel beweert de Dr. o.a., ‘het tooneel lief te hebben en zoo hartstochtelijk graag tot een altaar van zijn edelste gevoelens te willen maken’. De Jhr. verklaart nu in De Telegraaf, dat die liefde en edele gevoelens daarop neerkomen, dat de Dr. zelf ‘schier bovenmenschelijke pogingen’ gedaan heeft, in dien Raad te worden opgenomen. Ook werden stukken van den Dr. ‘afgepoeierd’. Dit alles zou den Dr. nu tot een wraakneming op den Jhr. verleiden. Wij kiezen in deze minder verkwikkelijke zaak natuurlijk geen partij. Heeft de Dr. 't baantje van Beheerling geambieerd? Daar hij in àlles wijlen Van Nouhuys heeft mogen opvolgen, zou het ons niet verwonderen. Hij heeft zelfs in Parijs een zeer uitgebreide studie van het theater gemaakt, en 't resultaat daarvan in lijvige artikelen in het tijdschrift De Nieuwe Gids neergelegd. Op dit alleszins voldoende examen had de Raad van Beheer hem dan toch werkelijk wel kunnen toelaten. De Dr. antwoordt echter zelfs nooit over dit invloedrijk baantje gedacht te hebben. Opnieuw breekt de Jhr. los in een vloed van toornende zinnen. Enz. enz. De Telegraaf stelt reeds aan de heeren voor, gezamenlijk een klucht te gaan schrijven, getiteld: ‘A verbis ad verbera’: ‘Van woorden tot slagen’. Zouden Hollandsche ridders van de pen het tenslotte nog brengen tot een héusch duel? Wij voor ons achten het niet kwaad, dat het publiek door dit twistgeschrijf eens een kijkje krijgt op de schermen àchter de schermen. In de hier behandelde quaestie-zelve heb ik hoegenaamd geen partij te kiezen, zij gaat mij niet aan, en ik ben er niet van op de hoogte. Ik herhaal slechts, naar aanleiding ervan, wat ik reeds duizendmaal uitsprak: zij, die achter de schermen kunnen zien, weten dat niets partijdiger en beteekenisloozer is dan ‘critiek’. - In verband daarmede is de slotzin van het aangehaalde artikel, door mij gespatieerd, behartenswaardig. Intusschen, de hij of de zij die dit alles ten papiere brengt in de Haagsche Post is zelf geen haar beter want... doet het naamloos. Niemand kan dus weten welke persoonlijke bedoelingen of wraaknemingen hier in het spel zijn. Dat is juist het perfide van naamloos geschrijf en naamlooze critiek. - - ANNA DE SAVORNIN LOHMAN. | |
III. Inbeelding of... Getuigenissen?Uit Nijmegen wordt aan Het Toekomstig Leven gemeld, dat mevrouw Göbel-geb. Nierstrass daar een lezing hield over Jeanne d'Arc als medium, bij welke gelegenheid verscheidene aanwezigen een soort stralenkrans achter haar zagen, en een ander den geest van den nog levenden heer Göbel duidelijk neven haar zag zitten; (deze bevond zich op dat oogenblik in den Haag). Spiritisten achten dergelijke plotselinge uittredingen van den geest uit het lichaam zeer goed mogelijk. Hoe dit zij, deze getuigenis is onderteekend door de navolgende personen: A.E.L. Steens-Zijnen, Ant. Ahlrichs, A. de Groot, F. Leentvaar-Dijkstra, S.v. Beugen-Balsem, J. van Reenen-Alpherts, W.A. Timmermans, T.A. Engelen, H.S. Engelen-Bramer, E. Bouma-v.d. Veen. Van die allen, die hun naam openlijk durven noemen, nu maar met één pennestreek uit te maken dat zij zouden zijn of te kwader trouw of wel leidend aan ‘hallucinaties’, zie, dat lijkt mij meer gemakkelijk dan overtuigend. Terwijl ik geboeid werd door de bezielde taal van de spreekster, hoorde ik plotseling mijne buurvrouw fluisteren: ‘Juffr: St: Z: Kijk eens naar dat schitterend licht dat mevrouw Göbel omringt. Het straalt aan alle kanten!’ Ik spande mij in, wilde zoo zielegraag iets zien, maar helaas! ik zag niets. Dit schitterende licht is door vier mij bekende personen in de zaal gezien. Na de pauze werd het wederom gezien; toen zag ik echter, en met mij de heer en mevr. E., een zacht zeegroen licht, dat hare gestalte omgaf, en den geheelen achterwand van het podium verlichtte. Mej. T. zag tijdens de lezing de overleden dochter der spreekster naast haar staan ‘nog veel mooier dan op het portret’. Ook zag zij den geest van den heer Göbel, die door ziekte verhinderd was mee te komen, in de pauze naast zijne echtgenoote zitten; ook mevr: B. heeft hem gezien. Ik deel dit feit - een getuigenis slechts uit duizenden anderen van voorheen en thans - om der merkwaardigheid wille mede, nu er juist tegenwoordig zooveel belangstelling bestaat, en met recht, in het bovenzinnelijke. ‘Een wolk van getuigen’, schreef ik in het artikel Terugblik, en inderdaad dat kan men naar waarheid zeggen waar het geldt ervaringen op bovenzinnelijk gebied. M.i. zijn de ware dommen niet zij die daar- | |
[pagina 425]
| |
aan gelooven, maar wèl diegenen die, zonder eenig ernstig onderzoek, de schouders blijven ophalen voor wat zij gelieven te noemen ‘inbeelding’ - - uit pure eigen oppervlakkigheid. ANNA DE SAVORNIN LOHMAN. |
|