nog ontzettend ruw was, evenals in de tijden van Lodewijk de Veertiende. ‘Alle solche widerrechtliche und verwerfliche Grausamkeit wird von der heutigen Kriegssitte und dem zivilisierten Kriegsrecht als barbarisch untersagt.’
Het denkbeeld dat ‘dem Feind wider den Feind Alles erlaubt sei’ is niet meer van onzen tijd. Maar wel is van onzen tijd het ‘Etiam hosti fides servanda’, Auch dem Feinde muss man Treue halten’.
Op verzoek van Rusland is men in de verklaring van 11 Dec. 1868 overeengekomen, ‘Considérant que les progrès de la civilisation doìvent avoir pour effet d'atténuer autant que possible les calamités de la guerre’, het gebruik van barbaarsche oorlogsmiddelen te verbieden. Wat is barbaarscher dan het optreden van vrijscharen, franc-tireurs? Wel wordt in de Duitsche Geschiedenis het optreden van de vrijscharen van Schill hoogelijk geprezen, maar tegenwoordig is men daarvan niet meer gediend, vooral als het vijandelijke vrijscharen zijn.
Een van de hoofdstellingen van het moderne volkenrecht is, zegt Bluntschli:
‘Der Belagerer soll möglichst dafür sorgen, dass Kirchen, Spitäler, Kunstsammlungen, u.s.f. der Beschiessung eines verteidigten Platzes verschont werden. Der Belagerte ist hinwieder verplichtet, derartige Gebäude erkennbar zu bezeichnen und darf dieselben nicht zu Kampfeszwecken benutzen.’
Dit zelfde vindt men in de Brusselsche verklaring art. 17. De Belgen kunnen dus niet zeggen dat zij dit niet wisten. De Franschen evenmin. De kathedraal te Reims zal waarschijnlijk niet van een kenteeken voorzien zijn geweest waaruit de Duitschers konden opmaken dat het een kerk was. Dan is toch te verontschuldigen, dat men het gebouw voor een fort aanziet, vooral nog als de toren ervan gebruikt wordt als observatiepost voor draadlooze telegraphie of voor opstelling van geschut. En zelfs indien het officieele Fransche bericht waarheid bevat, dat men die kathedraal niet voor oorlogsdoeleinden misbruikte, dan moet men dat gelooven; maar zijn de Duitschers niet volkomen in hun recht met die kerk in elkander te schieten als zij te goeder trouw geloofden dat dit wel het geval was. Dichterbij komen om eens nauwkeurig te zien of dit al of niet het geval was ging niet door het Fransche geschut, dan moest men toch in het belang van eigen soldaten wel optreden en die kerk platschieten. Daarmede werden menschenlevens gespaard en daarvoor te zorgen is de plicht van het legerbestuur. Heeft buitendien Hauptmann niet gelijk, dat geen kunstwerk opweegt tegen het leven van een mensch.
En wat Leuven betreft, daar is de bevolking opgetreden als ‘Freischaren, welche ohne staatliche Ermächtigung in selbsttüchtiger Absicht kriegerische Gewalt üben’, en zulke menschen zijn volgens het Moderne Kriegsrecht geen vijanden, ‘sondern Verbrecher’ en moeten als zoodanig behandeld worden. Dan is de straf niet eens zwaar genoeg, als men denkt aan het vermoorden van die onschuldige Duitsche soldaten, die in Leuven rondliepen als in Duitschland en plotseling beschoten werden. De Belgische lezing van het geval, namelijk, dat teruggeslagen Duitsche troepen door hunne kameraden beschoten werden en zoo het gruwelijke misverstand ontstond, geeft geen recht de Duitschers te laken en Vandalen of Hunnen te noemen. Zij vermeenden, desnoods ten onrechte, dat de burgers het deden, dus moesten zij, krachtens de proclamatie van Blücher, die burgers doodschieten en de stad verbranden. Blijkt het later een misverstand, dan is Duitschland rijk genoeg om wat nieuwe boeken naar Leuven te zenden en de familie der getroffenen schadevergoeding te geven.
Ook wordt den Duitschers verweten, dat zij open steden beschoten, terwijl een der regels van het volkenrecht is: ‘offene Städte, die nicht verteidigt werden, dürfen besetzt, aber nicht ohne Not beschossen werden.’
Of in een dergelijk geval ‘Not’ bestaat, moet toch werkelijk aan het Duitsche legerbestuur worden overgelaten. Anders toch hadden zij het zeker niet gedaan.
Bluntschli erkent zelf, dat de moreele impressie van zulk een beschieting nooit doel treft. ‘Sie erbittert wohl und reitzt zum Hass und zur Rache.’
Verder vindt men in het Moderne Volkenrecht overal gewaarschuwd tegen ‘alle unnötige Grausamkeit’ en tegen ‘alle barbarische Zerstörung’, en op grond daarvan is het den Duitschers ook kwalijk genomen, dat zij met hun Zeppelins non-combattanten gedood hebben in Antwerpen, Parijs en Ostende.
Die gute Kriegssitte verlangt, ‘dass der Belagerer vor dem Bombardement eines Platzes die Absicht dazu ankündige, damit die Nichtstreiter, insbesondere Weiber und Kinder, entfernt oder sonst in Sicherheit gebracht werden.’ Op grond van dit artikel worden