De Hollandsche Lelie. Jaargang 28
(1914-1915)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdOverzicht van de Week.I. De fatsoenlijke Fransche pers.Ik heb in Duitschland alle groote Bladen gelezen, de Franfurter Zeitung, de Kölnische Zeitung, het Berliner Tageblatt, enz., en nooit heb ik de gemeene schimptaal daarin ontmoet, waarin dagelijks de Fransche Bladen, die ik nu weer geregeld ontvangGa naar voetnoot*), nu ik in Holland ben, zich te buiten gaan. Hoor maar eens: - Eindelijk om negen uur was ik in het Anhalter Bahnhof (Berlijn). Ik was in Berlijn, de hoofdstad van het Duitsche rijk, stad der vervloeking, van waar zijn weggevlogen, om de aarde in bloed te drenken, alle roofvogels belust op prooi; ik was in Berlijn, het hol waar alle gemeenheden worden uitgebroeid, alle verraad, alle schaamtdooze leugens, - - Berlijn, in een woord, de hoofdstad, het hoofd van dat onmetelijke rijk van gehelmde roovers. - Meneer Max Aghion, die deze schandtaal schrijft in een hoofdartikel in de Matin, bewijst m.i. daardoor enkel de zwakheid van zijn eigen redeneering. Want, wie zóó krankzinnig, als een vischwijf, scheldt, die toont slechts zwak te staan. De Duitschers hebben, zelfs over de Engelschen, die zij bitter | |
[pagina 283]
| |
haten, nimmer zulk een onzinnige zwetstaal gevoerd als hier wordt gehouden in een zoo veelgelezen Blad als le Matin. En waarlijk, door zulke taal onteert men niet den vijand, wie hij ook is, maar enkel zichzelf. ANNA DE SAVORNIN LOHMAN. | |
II. Gevoelloosheid of aanstellerij.... maar niet: Gevoel.Excelsior, dat zich uitput in typisch-Fransche opsnijerij-verhalen, heeft óók over den generaal de Castelnau, bij den dood van diens zoon, een dito opsnijerig verhaal opgedischt, dat op mij precies de omgekeerde uitwerking had van hetgeen er mede is bedoeld: Men heeft gisteren gelezen de eervolle vermelding van den gesneuvelden luitenant de Castelnau. Deze jonge officier diende in het leger door zijn vader gecommandeerd. De heldhaftige wijze waarop deze het droevige nieuws ontving verdient te worden verteld: Generaal de Castelnau dicteerde bevelen toen een officier op hem toetrad. ‘Wat is er’ - vraagt de generaal, zich omwendend. ‘Generaal’, antwoordt de officier, met trillende stem: ‘Uw zoon Xavier is zooeven gedood door een kogel, terwijl hij den vijand aanviel, die is teruggeslagen.’ De generaal bleef een seconde stil. Toen richtte hij zich tot zijn staf: Mijne Heeren: laat ons voortgaan. En hij herneemt het dicteeren van de bevelen voor den strijd. Laat ons hopen voor de menschelijkheid van dezen generaal, dat de opschroeverige Fransche couranten dit verhaaltje verzonden hebben. Immers, welke ‘heldhaftigheid’ steekt er in, dat men geen gevoel heeft, en bij het zóó plotseling vernemen van den dood van zijn kind zich aanstelt als een steenen beeld? Van tweeën één - als het waar is - òf deze man heeft nooit een steek gegeven om zijn zoon, òf de oorlog heeft hem gemáákt tot een ruwaard, een monster. Helaas, dat is juist wat ik steeds herhaal, de oorlog máákt, kwéékt monsters. ANNA DE SAVORNIN LOHMAN. | |
III. Wat men op straat ziet, of: Politie afwezig.I.In het belang van de dieren is het noodig te wijzen op de onhebbelijkheden van sommige dierenbezitters, die het door hun eigenmachtig optreden bederven voor de dieren in het algemeen, want daardoor aanleiding geven tot rechtvaardige klachten; waarvan dan natuurlijk de dierenhaters dadelijk een fel gebruik en óók misbruik maken. - Zoo was ik onlangs in een der drukste winkelstraten getuige van het volgend feit: In een auto, geheel open, waarin bezitter en chauffeur neven elkaar zaten, stond alléén achter hen een groote boxer woedend te keer te gaan tegen het in de nauwe straat natuurlijk bijna tegen den zeer langzaam rijdenden auto aangedrukte publiek, - met het gevolg dat hij een heer bijna in het gelaat beet. Deze, blijkbaar een groot dierenvriend, nam het geval heel kalm op, en wist daardoor dan ook een ongeval te voorkomen. Ik behoef echter niet te zeggen welk een woedend ingez.: stuk in de couranten zou zijn verschenen, ware onder de aanwezigen een dierenhater geweest. En dan.... met recht. Immers, het komt eenvoudig niet te pas dergelijke groote blaffende honden, - die, zelfs al doen zij geen kwaad toch een verschrikking zijn voor angstige kinderen, oude menschen, enz., - in een open auto, in de drukste, nauwste straten, mede te voeren zonder eenig toezicht op hen te houden, tot ongerief en last voor voetgangers. Zulke hondenbezitters zijn geen dierenliefhebbers, daarvan ben ik overtuigd, anders zouden zij noch hun eigen hond, noch andere honden willen blootstellen aan rechtmatige aanmerkingen, en daardoor helpen uitlokken verscherpte politiebepalingen, waar juist in die twee opzichten de ongelukkige dieren- en honden-wereld reeds zooveel heeft te lijden. Het is daarmede precies als met het meebrengen van losloopende honden in café's, enz.. Deze losloopende honden maken het anderen lastig, bedelen, brengen kinderen aan 't schrikken, gooien iets om, bevlekken een of ander mooi toiletje, - alles omdat de eigenaar niet op hen past. En het natuurlijk gevolg daarvan is dan dat men, als zooiets gebeurt, het meebrengen van alle honden voortaan verbiedt, en dientengevolge vele arme dieren tot thuisblijven veroordeeld worden - terwijl de kleine moeite van den eigen hond behoorlijk vast te houden, aan de lijn, of op de schoot, al dat rechtmatig beklag kan voorkomen. | |
II.Onlangs op een hulppostkantoor van bij- | |
[pagina 284]
| |
zonderen aard zijnde - ik wil het niet noemen om niet al te duidelijk te worden - bleek het mij dat de ingang, en het zeer kleine voorportaal, dienden als geregelde speel- en vechtplaats voor de straatjeugd. Als iets dat vanzelf sprak hield deze zich daar op, sloeg elkaar, maakte het binnengaan hoogst bezwaarlijk. Eerst het dreigement dat ik iemand van het postkantoor te hulp zou gaan roepen, deed de vuile bende besluiten behoorlijk plaats te maken. Toen ik er uit kwam, - na een vrij lange aanwezigheid, - was een andere troep van deze vuile straatjeugd met hetzelfde spel bezig. En het in- en uitgaande publiek scheen dat zoo gewoon te zijn, dat het er, als iets dat vanzelf sprak, doorheen worstelde. Reeds vroeger wees ik in dit Blad op de uitstekende orde die in Duitschland heerscht, in zake al dergelijke voor het publiek bestemde inrichtingen. Daar zorgt de politie wel dat niemand op straat last heeft van ditten en datten van zulken aard, en dat de gebouwen, voor het publiek bestemd, daartoe blijven bestemd, en niet dienen tot kinderspeelplaatsen. De hooggeloofde Nederlandsche ‘vrijheid’ echter ontaardt in al dergelijke gevallen in een volslagen gebrek aan politietoezicht, waarvan het fatsoenlijk publiek het slachtoffer is. | |
III.Ik ken een ‘vischboer’ op Scheveningen, - een der weinigen dien ik verleden jaar het genoegen had, bij de onafhankelijkheidsfeesten aldaar, nuchter te zien rondwandelen, naast zijn eveneens nuchtere vrouw, - van welken Scheveninger ik onlangs dacht, toen hij-ook zijn opinie over den oorlog ten beste gaf: ‘Uit den mond der eenvoudigen hoort men de waarheid’. - - ‘De Engelschen’, - zei hij - ‘je mot maar bij ons zeelui kommen om te hooren wat de Engelschen voor menschen zijn. - En daar hebben we nou onzen de Ruyter, dip toch maar heeft gevochten om de zee vrij te krijgen. Nou zullen de Engelschen hem gaan nemen.’ - - Toon en blik geven aan zulke uitingen eerst hun volle beteekenis. - Wat mij betreft, ik ook heb zoo dikwijls gedacht als ik sommige Hollandsche couranten las: Hoe zouden en de Ruyter, en Tromp, en de Evertzens zich met afkeer afwenden - -! Gelukkig maar voor hen dat ze dood zijn. Zij konden een bezem in de mast voeren... Wij bezemen niet meer - wij... likken. Vandaag dezen, morgen genen, al naar gelang het oorlogsblaadje zich keert. ANNA DE SAVORNIN LOHMAN. | |
IV. Lammeling.Dit niet zeer fraaie woord kwam uit mijn mond, toen ik het onderstaande las. Is het immers geen schande dat zoo'n vent zulk een ongelukkig dier niet achterliet bij de moeder aan wie hij schrijft, in plaats van het mee te sleepen naar het front, bloot te stellen aan allerlei ontberingen en aan koude en aan misschien wreedheden, totdat het straks tien tegen een zal worden gedood, of, nog erger, verminkt. En zulke berichten schijnen nog ‘grappig’ te worden gevonden, daar de bladen ze overnemen zonder commentaar. | |
Fox aan het front.‘Lumpi’, een stekelharige, witte foxterrier met een zwarte vlek aan het oog, eigendom van een sedert Augustus in het veld staanden Oostenrijkschen officier, heeft reeds negentien groote en kleine gevechten meegemaakt, en kwam er altijd ongedeerd af. In een veldpostbrief van den officier aan zijne moeder, opgenomen in de ‘Kieler Zeitung’, zijn aan ‘Lumpi’ ook eenige regels gewijd. Wij lezen daar: ‘.... En nu nog iets over onzen Lumpi. Schieten verdraagt hij al, dank zij de manoeuvres, dat weet u, maar toen de eerste maal Russische groeten naar ons toe gevlogen kwamen, werd Lumpi nerveus. Hij wilde overal tegelijk zijn, en onderzoeken wat zich daar wel achter ons in het veld bewogen had; want, waar zoo'n klein kogeltje terecht kwam, veroorzaakte het een heele stofwolk. Wit van kleur zou men Lumpi wel niet meer kunnen noemen, maar toch bood hij nog een doelpunt voor onze vrienden aan den overkant. Echter heeft een der manschappen aan dit euvel een einde gemaakt, door Lumpi een soort jasje uit een haas-kleurigen Russischen soldatenmantel te maken. Ja, men heeft zelfs een stukje chocolade aan Lumpi geofferd, en dit gesmolten, waarmee kop en pooten van onzen trouwen metgezel bruin geverfd zijn. Het is wel jammer, dat zijn mooie zwarte monocle nu ook niet te zien is, maar Lumpi is nu voor de heeren Russen dan toch ook onzichtbaar. Wat mij verwondert is, dat Lumpi nog niet gevangen genomen is. Laatst was hij een heelen dag afwezig... (Vaderland). Ja, lammeling! Voor een leelijk karakter is een leelijk woord op zijn plaats - vind ik. ANNA DE SAVORNIN LOHMAN. | |
[pagina 285]
| |
V. 't Zijn ‘maar’ paarden.In de veldslagen in Oost-Pruisen zijn zoowel van Russische als van Duitsche zijde zooveel duizenden paarden gevallen, licht of zwaar gewond, dat het onmogelijk is de dieren behoorlijk te verplegen en zoo op deze wijze weer voor den militairen dienst geschikt te maken. Bovendien zijn met een en ander te veel kosten verbonden. Men heeft dus besloten de dieren te slachten. (Vaderland.) Schreien zulke meedeelingen niet ten hemel van afgrijselijke wreedheid! Denk toch eens aan het goede leven (uit eigenbelang) dat de meeste paardenbezitters hun paarden geven, juist die bezitters in de eerste plaats wier paarden goedgekeurd zijn voor den dienst, - want dat zijn natuurlijk de jongere en sterkere en gezonde en welverpleegde dieren! En nu heeft men hen inééns gesleept op slachtvelden, verminkt, afgebeuld, laten honger lijden, wat niet al ellende doen doorstaan, om ze ten slotte, nu ze hun dienst volbracht hebben, af te maken zonder pardon. En, hòe afgemaakt? - - In dezen tijd, waarin zelfs de menschen niet meer behoorlijk begraven worden, schijnt het, op de slagvelden, kan men zich dat ‘afmaken’ voorstellen! En toch wordt er naar de kerk gegaan, en straks ‘Vrede op aarde’ gevierd, als 't 25 Dec. is! God, o God wat een gemeene huichelboel toch, deze wereld! ANNA DE SAVORNIN LOHMAN. | |
VI. Wéér een pers-‘gruwel’ ontmaskerd!Indertijd ging door alle Bladen een afgrijselijk bericht van afschuwelijke ‘gruwelen’ door een - natuurlijk-ongeteekenden - oorlogscorrespondent van De Tijd volgens hem bijgewoond op een perron in België. In Duitschland is die zaak onderzocht, en wordt thans officieel medegedeeld:
Het te Amsterdam verschijnend dagblad ‘De Tijd’ publiceerde op 16 October uit Maastricht een bericht van zijn oorlogscorrespondent, waarin deze beweerde, dat op 9 Oct. een trein, waarin meer dan 2000 gewonden vervoerd werden, op het station Landen in België, tusschen Tienen en Waremme, was aangekomen. Hier zou, ten einde de gewonden van voedsel te voorzien, een oponthoud hebben plaats gehad van 40 minuten. Op het station heen en weer wandelende, zou de berichtgever hebben gezien, hoe voor een der laatste wagons van den trein, 200 à 300 Duitsche soldaten en de lichtgewonde manschappen van de bezetting van Landen met razende smaadwoorden tegen 3 in de wagon liggende zwaar gewonde Engelschen te keer gingen. Zij hielden uit de verte koppen met dampende soep aan de hongerigen voor, die zij ellendig van gebrek daar lieten liggen. Men zou hen ook onder ruw gelach de geweren voorgehouden hebben, en op hen gespuwd hebben. Deze beweringen van den berichtgever van ‘De Tijd’ gaven aanleiding om door de bevoegde autoriteiten een onderzoek te doen instellen. Volgens dit onderzoek is over de beweerde gebeurtenissen op het station te Landen het volgende vastgesteld: Op 9 Oct. is geen trein met 2000 gewonden op het station te Landen aangekomen, doch slechts kleine transporten, wier aantal nauwkeurig uit de verplegingsstaten blijkt. Samenscholingen van 200 à 300 soldaten bij een wagon kunnen niet voorkomen, omdat de stationswacht de opdracht heeft het pad langs den trein vrij te houden. Bovendien bevindt zich steeds een officier van de stationswacht bij het vertrek van een trein gewonden. Het is onmogelijk, dat de soldaten hun geweren op de Engelschen aanlegden, omdat de manschappen, aan wien in de eetzaal kost verstrekt wordt, en ook het bedienend militair personeel steeds ongewapend zijn. Andere soldaten hebben geen toegang tot het station. De Engelschen zijn noch geslagen, noch gestoken, noch bespuwd; evenwel zijn hun borden warme soep aangeboden, die door twee hunner geweigerd werd. Dit is door de verklaringen van aanwezigen bevestigd.
Natuurlijk blijft de anonyme correspondent van ‘De Tijd’, - die dit vanuit Londen (!) seint - telegrafisch en anonym zijn bericht volhouden. Maar in het Vaderland verklaart thans de heer Dr. van Leeuwen, (niet anonym dus) het volgende, dat geheel overeenkomt met de Duitsche tegenspraak:
Dr. van Leeuwen alhier schrijft ons: toen ik voor eenigen tijd de mededeelingen las in uw blad, overgenomen uit de Tijd, kwam over mij een gevoel van verbazing, en wel om deze reden, dat ik gedurende mijn reis door België, als geneesheer, geheel andere indrukken kreeg van de behandeling der gewonde krijgsgevangenen van de zijde der Duitschers, dan deze correspondent meende gezien te hebben. Alvorens hierin één woord (in verband met mijne ervaringen) mee te spreken, heb ik | |
[pagina 286]
| |
eerst afgewacht wat de Duitsche pers op het betoog van dezen correspondent zou antwoorden. Heden las ik nu in ‘Het Vaderland’ de resultaten van het onderzoek, gepubliceerd door de Nordd. Allg. Ztg. Naar aanleiding van hetgeen dit blad mededeelt, kan ik verschillende feiten bevestigen: 1o. Toen ik mij den 21n October, des namiddags 3 uur op het perron te Schaerbeek bevond, te midden van een massa soldaten, die evenals ik per militairen trein zouden doorreizen naar Leuven, kwam plotseling het bevel van den Bahnhof Hauptmann (persoonlijk de orde gevende) het geheele perron te ontruimen. Alle soldaten, spoorwegcompagnie, en burgers, werden verzocht op het plein voor het station te gaan wachten. Toen ik informeerde waarom deze maatregelen genomen werden, werd mij medegedeeld, dat er een trein gewonden aankwam, en dat in deze gevallen het perron geheel ontruimd moest worden, door allen, alleen het Roode Kruis-personeel (zeer ruim aanwezig) mocht op het perron zijn. 2o. Den dag daarna, zijnde op het station te Leuven voor mijn doorreis naar Antwerpen, speelde zich aldaar hetzelfde af. Een zeer lange trein gewonden kwam door naar Luik en zou het tweede perron passeeren. De trein kwam aan; eenige nieuwsgierige soldaten wilden op het 2e perron gaan zien of er vrienden of kennissen bij waren, doch werden onmiddellijk door den daar dienstdoenden officier en zijn Feldwebel teruggezonden naar het 1e perron, zoodat gedurende het korte oponthoud van den trein alleen Roode Kruisbanden langs den trein te zien waren. Dit zijn twee feiten op twee zeer drukke stations; het zou mij bevreemden als deze maatregel alleen in deze plaatsen bestond, wijl dergelijke orders meest algemeen zijn.Ga naar voetnoot*) Voorts kan ik er aan toevoegen, dat de medische dienst schitterend is bij onze Oostelijke naburen, en vriend en vijand in de lazaretten op gelijken voet behandeld worden. Mijne lezers zullen zich herinneren hoe ik in het nummer van 28 Oct. 1914, een stukje overnam uit het Handelsblad, naar aanleiding van een insgelijks in de pers de rondte gedaan hebbend leugenbericht over een door de Duitschers verminkt meisje, dat zich te Rijswijk bevinden zou. Het Handelsblad deelde mee, hoe de eerlijke correspondent, die dit bericht had uitgevonden, het had van zijn.... dochtertje, die ‘aan fantazieën lijdt’, en hoe niemand der Belgische vluchtelingen te Rijswijk zulk een verminkt meisje kende noch van den ‘gruwel’ had gehoord. Commentaar overbodig. ANNA DE SAVORNIN LOHMAN. | |
VII. Hoe men ‘vaderlandslievend’ wordt gemaakt!De recruteering in Engeland.Het ministerie van oorlog heeft thans besloten op meer directe wijze een beroep te doen op de vaderlandsliefde der jongemannen, door middel van optochten met muziek door de straten - een plan dat kortgeleden in een hoofdartikel van de Times aan de hand werd gedaan. Fanfarecorpsen en kapelmeesters werden uitgenoodigd hun diensten te verleenen. De muziekcorpsen zullen uitgezonden worden aan het hoofd van de recruten. Verscheiden corpsen hebben hun diensten reeds kosteloos aangeboden, en de personen, die met de aanwerving belast zijn, hopen dat een dergelijke stemming niet alleen te Londen maar in het gansche land zal heerschen. (Het Vaderland.)
Het doet je denken aan het vangen door handgeld van dronkengemaakte kolonialen, aan de dronkengemaakte lotelingen, enz., enz.. En dat heet dan straks - als een aantal ongelukkigen zich op déze manier hebben laten verleiden - ‘Onze dappere strijders’, ‘Onze trouwe verdedigers van den dierbaren bodem des vaderlands’, enz., enz.. Ondertusschen gaat het, volgens datzelfde bericht, bitter slecht met de recruteering in Engeland:
De werfofficieren konden Zaterdag hun teleurstelling niet verbergen. Zij hadden minder dan een tiende aangeworven van het aantal manschappen, waarop gerekend was. Hoe ontmoedigend de resultaten van deze week waren, blijkt uit de cijfers van het centrale werfbureau bij Whitehall. Elken dag was er een snelle achteruitgang te bespeuren, zoodat het aantal personen, die zich Vrijdag aanmeldden, slechts de helft was van het aantal nieuwe recruten op Maandag. Het daalde namelijk van 383 tot 192. Terwijl een later bericht, ook aan het Vaderland ontleend, meldt:
Het officierengebrek in Engeland schijnt buitengewoon nijpend te zijn. Generaal Hunter voert b.v. op hei oogenblik het bevel over 100.000 recruten, van welke 9/10 nooit een geweer in handen hadden. Er is op de 200 recruten gemiddeld maar één officier beschikbaar. Des te beter; hoe wijzer deze menschen, - | |
[pagina 287]
| |
die niet willen vechten, - zijn, hoe eerder er een einde komt aan den algemeenen moord, die geschiedt in het jaar onzes Heeren 1914, in de twintigste eeuw der ‘christelijke beschaving’, in deze dagen vóór wij het geboortefeest vieren van Hem, van Wien straks alle christenen schijnheilig zullen zingen: Vrede op aarde, of zij Hem als mensch beschouwen of als God, in elk geval als hun aller Voorbeeld, van Hem die gepredikt heeft: Hebt elkander lief. Gij zijt allen Broeders.
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN |
|