dag in de tram, dat ze wel aan andere dingen te denken hadden. Ze deden juist hun best den oorlog te vergeten. (!!)
Deze deprimeerende voorbeelden zou ik met verscheiden andere kunnen vermeerderen, maar met een weinig fantasie kan ieder dit voor zich wel doen. Eigenlijk ben ik hartelijk blij er van af te stappen en andere voorbeelden aan te halen, die het hart verwarmen en navolging verdienen.
Twee dienstmeisjes hadden een briefkaart aan het hoofdcomité geschreven of zij óók elke week een dubbeltje mochten geven. Ze hadden niet begrepen, dat er gecollecteerd werd, maar Donderdag gaven ze beiden met een stralend gezicht hun dubbeltje in de bus.
Een heer, die juist zijn huis verliet, zei zoo echt van harte: ‘Wel, dàt tref ik’, en de bus werd een gulden zwaarder.
In een hofje had men er de eerste keer niet veel van begrepen, maar de tweede keer had men er blijkbaar plezier in en behoorde een weigering tot de uitzonderingen.
Een oud vrouwtje stond reeds aan de deur te wachten, om haar vijf overgespaarde centen in de bus te doen.
Een oude man vroeg of ‘een cent èn een dubbeltje’ ook wel mocht, (op de bus staat een cent òf een dubbeltje) en beide gingen er in.
Een jongen, die met een groentekar loopt te venten, bracht aan een lid van het hoofdcomité 32 centen, uit de straat van 16 huizen, waarin hij woont. Ze vonden het allen zoo jammer, dat de collecte niet óók in hun straat werd gehouden.
Dit gebeurde de eerste week, toen nog niet alles goed geregeld was. Nu is alles in orde en wordt overal gecollecteerd.
Uit verscheiden ervaringen maak ik de gevolgtrekking, dat niet allen het goed begrijpen en wil ik trachten in dit veelgelezen blad het duidelijk te maken.
Zoo weet ik o.a. van drie gefortuneerde gezinnen, waar niets werd gegeven, dat de menschen volstrekt niet gierig zijn, integendeel veel wèldoen.
Ter wille van het goede doel, heb ik de stoute schoenen aangetrokken en ben ik er heen gegaan om alles eens goed uit te leggen.
Het heeft geholpen, want alle drie hebben verleden Donderdag gegeven, één zelfs een zeer ruime gave.
Van deze drie gezinnen was het mij bekend, maar het spreekt vanzelf dat er meerderen zoo zijn, en daarom dus het volgende:
Omdat er overal, reeds nu, ook in den Haag, zoo heel veel armoede geleden wordt en werkeloosheid heerscht, heeft het Hoofdbestuur de vergunning van burgemeester en wethouders gevraagd voor een wekelijksche collecte van 1 cent of een dubbeltje in de gansche stad. Natuurlijk mag men meer en ook minder geven. (Er waren een massa halve centen).
Terwijl ik dit schrijf is er driemaal gecollecteerd. De eerste collecte bracht ruim f 1700. -, de tweede ruim f1900. - en de derde weer ruim f 1700. - op. De opbrengst dier derde keer viel mij tegen. Ik had verwacht dat het noodweer in hoogere mate het medelijden der menschen zou hebben opgewekt. Alleen in het hofje was niemand die niets gaf. Allen stonden reeds met hun centen klaar om de juffrouw niet te laten wachten. Nietwaar, het penningske der weduwe, toen en nu, is gegeven uit het volle menschenleven.
Voor hoevelen in onze stad, die honger lijden en koude, kan dit een uitkomst wezen. Zou het daarom niet jammer zijn, o zoo jammer, zou het geen schande zijn voor het rijke 's Gravenhage indien dit fiasco leed?
Ik heb zorgvuldig vermeden namen te noemen. Ieder, die dit leest, kan zichzelf herkennen, maar in één onzer aanzienlijkste straten kreeg een collectant van de 150 huizen (het aantal dat elke collectante heeft) bij ruim 60 huizen nul op het request. Dit als maatstaf genomen, zou de wekelijksche collecte ⅓ meer kunnen opbrengen en f 3000. - kunnen worden. Hòe heerlijk zou dat zijn, welk een zegen! En, ook in onzen droeven, in-droeven tijd hebben we wel wat zon noodig, wel eens iets dat méévalt.
Uitgezonderd natuurlijk zij, die zelf elke cent hoog noodig hebben of elk dubbeltje eenige malen moeten omkeeren vóór ze het uitgeven, kan toch bijna iedereen elke week wel een cent of een dubbeltje missen.
Om van zoo héél veel noodelooze uitgaven voor luxe en uitspanning niet eens te spreken, een paar sigaren en een trammetje minder, en we zijn er. Bovendien zou dit de meesten veelmeer goed dan kwaad doen. Neen, ik wil en kan niet gelooven dat ze nadenken, dat ze begrijpen waarom het gaat, de bewoners van luxueux ingerichte huizen, die door hun ‘aristocratische’ knechts aan de deur laten zeggen: ‘mijnheer en mevrouw doen niet aan zulke dingen.’