ervaringen, vrij van elke persoonlijke meening en vooroordeel en enkel hooren-zeggen, van belang kan zijn.
Ik werd in een achterhoede-gevecht bij X. gewond. Onmachtig mij te bewegen, lag ik op het veld. Daar kwam een Pruisische soldaat bij mij, sprak zijn leedwezen uit dat ik zoo zwaar gewond was, en voegde er aan toe, dat het niet zijn schuld was. Achter een schutterslinie kwam een R.K.-wagen met een verpleger, die mij wat wijn gaf, mijn wonden verbond en beloofde terug te zullen komen. Na korten tijd kwam hij terug, beval een soldaat een wagen te requireeren, en liet mij in de stad brengen. Juist was daar een legercorps binnengerukt en de straten waren vol troepen. De soldaten verdrongen zich om mij, maar zij gedroegen zich zeer vriendelijk en beschaafd. Ik vroeg een mij wat eten te brengen, waarop hij mij zijn heele brood gaf, elke betaling weigerend. Mijn velduitrusting, als revolver, kijker, enz. had men mij afgenomen, maar mijn geld en zaken van waarde bleven onaangeroerd. Eindelijk werd ik in een stal gebracht en men maakte het mij en eenige mijner soldaten op versch stroo recht gezellig. De Pruisische soldaten waren uiterst goedig en zij behandelden mij zoo zorgvuldig als verpleegsters. Zij noemden mijn soldaten kameraden en deelden alles met ons, zoodat wij weldra een menigte koeken, vruchten, en wijn, zooveel we maar drinken konden, hadden.
Na een paar dagen kwam ik in een hospitaal, waar mijn wonden onderzocht werden en mij 'n gemakkelijker bed verschaft werd. Ik deelde het ziekenvertrek met twee Duitsche onderofficieren en zes officieren, van welke twee op den vloer hun bedden hadden. Zij behandelden mij als een der hunnen en deelden alle private luxe met mij, en wij toerden spoedig zulke goede vrienden, dat hel aan weerszijden groot leedwezen deed ontstaan, toen zij naar Duitschland gezonden werden. Pas toen zij weg waren, bemerkten de Duitsche beambten, dat ik een Engelschman en geen Duitscher was en zij overlaadden mij met vriendelijkheden. Later werd ik naar Duitschland gebracht. De treinreis duurde 40 uur. Een Duitsche officier deed al het mogelijke voor ons, leende ons zelfs zijn mantel voor den nacht, en, toen geen voedsel te krijgen was op zeker oogenblik, gaf de verpleger ons zijn eigen soep.
Hier bevinden wij ons in een goed ingericht ziekenhuis van 450 bedden. De kost is eenvoudig maar in den regel goed toebereid. Onderscheid tusschen officieren en manschappen wordt niet gemaakt. Wij eten alles met een lepel, daar het gebruik van messen niet toegestaan is. Onderofficieren genieten een traktement van 60 M. en de andere officieren 100 M. per maand, waarvan ⅔ voor onderhoud. De zwaargewonden genieten elk comfort en zij ontvangen de beste geneeskundige hulp.
Ik heb dezen brief geschreven, omdat ik in de Engelsche couranten zooveel brieven van soldaten gelezen heb, die totaal onjuiste berichten en dikwijls uitvoerige beschrijvingen van gevechten bevatten, waaraan hun regimenten niet hadden deelgenomen, alsmede verhalen over Duitsche gruwelen, welke slechts op hooren-zeggen berustten.
Ik neem dit stuk, waarin ik gespatieerd heb, dat ik knip uit een Hollandsch Blad, daarom over, omdat het bewijst hoe een fatsoenlijk denkend Engelschman zich geroepen acht tegen de in de geheele wereld verspreide leugens omtrent ‘de Duitsche gruwelen’ te protesteeren, uit eigen ervaring. Ik herhaal wat ik reeds zoo dikwijls zeide, elk land heeft zijn wreedaards en monsters, in vredestijd reeds, maar zeer zeker in oorlogstijd. Want de oorlog máákt monsters. Het is zoo waar wat generaal Staal schreef in het Vaderland: ‘Laat ons eerst een zien wat gij en ik zouden doen in zulke afgrijselijke toestanden, alvorens we zoo uit de hoogte oordeelen over de oorlogvoerenden.’ Maar óók heeft elk land zijne menschelijk-voelende soldaten, Duitschland evengoed en misschien nog meer dan menige andere natie. Waarom wordt er alleen stilgestaan bij de Duitsche, heel dikwijls niet onderzochte ‘gruwelen’, en nooit bij de Fransche, of Russische, of Engelsche? Men mag een geheel volk niet verantwoordelijk stellen voor wat individuen doen, allerminst in oorlogstijd. Uit onverdachter bron dan deze, kon de tegenspraak wel niet komen. Dezen Engelschen officier zij de hulde gebracht die hij ten volle waardig is.
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN.