hem gestelde feiten dient te bewijzen, waaraan intusschen vele praktische bezwaren zijn verbonden, hetgeen ons duidelijk wordt, zoodra wij maar letten op aard en wezen der zoogenaamde bewijsmiddelen, waarvan art. 1903 melding maakt.
Gemeld artikel noemt in de eerste plaats op als bewijsmiddel: het schriftelijk bewijs.
Schriftelijk bewijs bestaat in twee vormen:
a. | de authenthieke acte. |
b. | de onderhandsche acte. |
De eerste biedt meer rechtszekerheid dan de laatste, jammer maar, dat de authenthieke acte zoo duur moet worden betaald. Rechtszekerheid is op zichzelf een artikel, waarmede de maatschappij in haar geheel is gebaat; alzoo ligt het voor de hand, dat ieder Middenstander voor zichzelven de wenschelijkheid zal bepleiten, dat de authenthieke acte weinig kosten met zich brengt.
Waar dit niet het geval is, spreekt het vanzelf, dat wij hier te doen hebben met een tastbaar en praktisch middenstandsbelang, hetwelk van lieverlede meer en meer voorwerp van middenstandsbelangstelling dient te worden. De authenthieke acte wordt in wettelijken vorm opgemaakt door de Regeering voor dat doel benoemde ambtenaren.
Intusschen is het een gelukkig verschijnsel in ons rechtsleven, dat men bijna nimmer er van hoort, dat eene authenthieke acte valschelijk is opgemaakt of wel later vervalscht is.
De bewijskracht van het bewijsmiddel, hetwelk als authenthieke acte bekend staat, is zeer groot. In vele gevallen staat eene dergelijke acte met een vonnis gelijk en kan evenals dit tegen den betrokken schuldenaar ten uitvoer worden gelegd. (Art. 436 v. B.R.V.)
Bewijzen, bewijsmiddel en bewijskracht staan met elkaar in zeer nauw verband. Zoo weten wij, dat de verklaring van één getuige door de Romeinen niet als volledig bewijsmiddel werd aangemerkt. Kort en bondig zeiden de Romeinsche juristen: ‘Eén getuige geen getuige’, of met andere woorden: de verklaring van slechts één getuige kon in rechten niet als volledig bewijs worden aangenomen. Dit is volgens ons recht wel het geval met de authenthieke acte, welke gewoonlijk in tegenwoordigheid van twee getuigen wordt opgemaakt.
De onderhandsche acte staat in bewijskracht niet in alle opzichten gelijk met de bewijskracht der authenthieke acte.
Bovendien heeft deze nog een groot voordeel opzichtens de plaats waar zij wordt bewaard.
Zij wordt (gewoonlijk) in ‘minuut’ verleden ten overstaan van den notaris, die dezelve onder zich houdt en daarvan afschriften (bekend onder de benaming van grossen) aan belanghebbende partijen afgeeft.
Gewoonlijk worden zulke gewichtige documenten opgeborgen in een brandvrije kluis.
De notaris is verantwoordelijk voor eene goede bewaring; zijn eigenbelang brengt dus mede, dat hij doeltreffende maatregelen neemt tot opberging en bewaring.
Dat voordeel van een goede verzorging en bewaring geniet de onderhandsche acte niet altijd. De mogelijkheid bestaat, dat deze tengevolge van slordigheid of door brand verloren gaat.
Maar ook heeft de authenthieke acte dit voor, dat zij wordt opgemaakt door een deskundige, die daarvoor heeft gestudeerd, daarin is geëxamineerd en bovendien door het verplichte praktisch werkzaam zijn op een kantoor eene groote ervaring heeft gekregen.
Zoo gelukkig is de onderhandsche acte niet; deze blijkt maar al te dikwijls te zijn het geesteskind van ‘Jan en alle man’.
Op die wijze wordt meermalen ‘goedkoop’ ‘duurkoop’ en moet de belanghebbende partij later daarvoor ernstig boeten.
Alzoo brengt het praktisch middenstandsbelang mede, dat met het oog op de rechtszekerheid de authenthieke acte als bewijsmiddel met zijn volledige bewijskracht hoe langer hoe meer toegankelijker wordt voor den Middenstand in zijn geheel. Daaruit blijkt al wederom van hoeveel belang het is, dat de Middenstanders zich voor recht en rechtspraktijk gaan interesseeren.
Juist door het georganiseerd optreden, door het op den voorgrond plaatsen van deskundige personen in dienst der georganiseerde vereenigingen kan hier zooveel goeds tot stand worden gebracht.
De onderhandsche acte is goedkooper, doch de praktijk wijst uit, dat in deze materie zich bevinden voetangels en klemmen, welke ook wederom op hunne beurt door deskundige voorlichting stelselmatig kunnen worden ontweken en vermeden.
Indien de middenstandsbeweging ‘arbeidsmoede’ besloot zich alleen te gaan interesseeren voor recht en gerechtigheid, dan zou nochtans de ervaring na verloop van eenige jaren uitwijzen, hoeveel op dit terrein is te verrichten en door hare actie tot stand zal kunnen worden gebracht.
EEN JURIST.