De Hollandsche Lelie. Jaargang 28
(1914-1915)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdDeze Correspondentie was 1 Aug. afgezonden, en is toen blijven liggen. | |
Correspondentie van de redactie met de abonnésDe redactrice van de Holl: Lelie brengt ter kennis van de lezers van dit Blad, dat zij géén manuscripten of brieven, haar naar aanleiding der redactie-aangelegenheden toegezonden door niet-abonnés, kan beantwoorden langs particulieren weg. De correspondentie in dit Blad dient zoowel tot de beantwoording van brieven, als tot de mededeelingen betreffende aangenomen en geweigerde bijdragen, en zij, die zelve geen abonné of abonnée zijn, kunnen dus niet verwachten langs een anderen dan den correspondentie-weg te worden beantwoord. Wanneer zij door leesgezelschap kring, of samen-lezen, of op welke wijze dan ook, gelegenheid kunnen vinden de correspondentie-rubriek te volgen, dan is de redactrice bereid hen dáárin te beantwoorden. Op dezen regel wordt voortaan géén uitzondering meer gemaakt, en afzonderlijke nummers, correspondentie-antwoorden aan niet-abonné's behelzend, worden niet meer toegezonden. | |
[pagina 169]
| |
Alle brieven moeten, om in de d.a.v. week omgaand te kunnen worden beantwoord, uiterlijk Zaterdag-ochtend in mijn bezit zijn. Redactrice.
P.S. Het spreekt vanzelf, dat deze regel alleen geldt voor eerstbeginnenden, èn voor briefschrijvers, die in de corr:-rubriek thuisbehooren.
Mej: M. Kievits, Parijs. - Gij zijt reeds lang per Lelie-corr: beantwoord. Het is dus niet mijne schuld maar Uw eigene dat gij het antwoord niet hebt gelezen. Ik druk thans Uw naam voluit, opdat een of ander onder Uw kennissen U hierop attent maakt. Er bestond niet de minste reden U particulier te antwoorden, nietwaar?
C.B. te Schiedam. - Indien gij mij Uw stuk deedt toekomen ‘langs een omweg’, meldt mij dan s.v.p. waarin die heeft bestaan, en welken titel het stuk voerde. Alsdan eerst kan ik U nader inlichten of ik het al dan niet ontving. Particulier antwoord zend ik niet in gevallen als het Uwe.
Mej: A.E. te Z. - Ik ontving Uw uitknipsel, maar, indien ik mij niet zéér vergis, dan geldt het hier eene etiquette-quaestie waaraan niets valt te veranderen. Wanneer vorsten aan zoo iets deelnemen, dan gaan zij vóór boven iedereen, en daarom kon men hier geen uitzondering maken; men zou dan de bedoelde hulde hebben moeten weigeren, iets waarvan natuurlijk geen sprake was bij al de er mede gepaard gaande drukte en reclame-makerij zijdens de overlevenden. Overigens meen ik dat Uw ‘medelijden’ in dit bepaalde geval overbodig was. Het is natuurlijk onmogelijk daarover hier in nadere bijzonderheden te treden. Vriendelijk dank voor Uw warme instemming met mijn opkomen tegen likkerij, enz.
Cor. - Wat het gedeelte van Uw brief betreft, aangaande die smart, die niet genoeg is geëerbiedigd door de menschen, meen ik U - onder verwijzing naar het slot van bovenstaand corr: - gerust te kunnen stellen. Over het algemeen geloof ik trouwens niet dat zij die bij zulke drukte-gelegenheden zoo aanstellerig ‘geen woorden kunnen vinden’, ‘snikkend’ dit of dat ‘aandoenlijks’ doen, enz., enz., nu juist de allerbedroefdsten in hun hart zijn. Want, waren zij dat, dan konden zij eenvoudig zulke ellenlange publieke tooneelen niet doormaken. Ik voor mij geloof dat bij heel veel eere-begrafenissen van bekende persoonlijkheden de aanwezige onbekende overlevenden den bekenden afgestorvene in stilte kunnen bedanken voor de opmerkzaamheid, die daardoor óók hun ten deel valt in de couranten. De pers-gewoonte alle nieuwtjes en handelingen van dien aard te ontleden en te beschrijven wordt zóó weerzinwekkend dat zij, die werkelijk diepbedroefd zijn, zich daaraan onttrekken of door hunne afwezigheid, of door een dergelijke drukte-begrafenis niet te wenschen. - Gij schrijft over vredes-huichelarij. Lieve Cor, op het oogenblik waarop ik dezen Uwen brief beantwoord, en alles hier in Duitschland in beweging is wegens den dreigenden krijg, schijnt die huichelarij nog zoo oneindig veel jammerlijker. Maar helaas, óók Bertha von Suttner heeft zich m.i. in de laatste jaren haars levens veel te veel laten leiden door congresbeleggen en andere aanstellerijen, die uitdraaien op onderlinge bewierooking, feestmaaltijden, lintjes, vooraanzittingen, enz., enz. Daardoor is zij mij van lieverlede hoe langer hoe minder sympathiek geworden. - Wat Uw stukje aangaat, ik nam het op als ged., want ik ben het er woord voor woord mee eens, maar voor een hoofdartikel gaat het te weinig diep, gelíjk gij zelve bij lezing zult erkennen. - Hartelijk gegroet. Ja, wij maken het allen gelukkig goed, en de kuur doet mij steeds veel baat vinden voor mijn hart.
Mevr. van E. (Ned.-Indië). - Hartelijk dank voor Uw lang epistel. Eén verzoek zou ik U, en velen mijner Indische correspondenten willen doen: Schrijf toch s.v.p. op één zijde van Uw papier wanneer gij mail-papier gebruikt; daardoor vergemakkelijkt gij voor mij de lezing zoo buitengewoon. De inhoud van Uw schrijven is, in het belang van Uzelve en de Uwen, natuurlijk niet voor bespreking op deze plaats geschikt (ik meen mij trouwens te herinneren dat gij mij in Uw vroegeren brief reeds uitdrukkelijk hebt verzocht U niet te verraden, om die reden); echter, ik voor mij geloof gaarne dat alles zoo is als gij het schrijft. In ditzelfde nommer heb ik in het Overzicht v/d WeekGa naar voetnoot1) de maatschappij genoemd een mesthoop. Ons Ned. Indië en zijne ‘geordende’ toestanden aldaar maken op die meening geen uitzondering. Bovendien, hoe verder van het laadje, hoe méér er geknoeid wordt, daarom zal er zonder twijfel in de binnenlanden van Indië heel wat voorvallen dat het licht niet kan zien, en waarvan tenslotte de weerloozen, de bevolking, èn de dieren, de slachtoffers zijn. Heerlijk dat gij Uw hond nog hebt zooals ik zie uit Uw brief. Wat zult gij blij zijn als de tijd tot repatrieeren dáár is. Hartelijk gegroet.
A.L.v.P. te Hilversum dank ik vriendelijk voor het bericht van zijn abonnement op de Lelie; adresveranderingen moeten echter aan den uitgever, niet aan mij, worden opgegeven. Ik kon den laatsten letter van Uw naam niet goed lezen.
C.B. - Gij zult thans wel weer thuis zijn; mijn vriendelijken dank voor Uw briefkaart uit B. Nietwaar, die plaats valt tégen; althans mij ging het zoo. - Wiesbaden wordt er, sinds het zoo steedsch wordt, ook niet beter op voor vreemdelingen. De badplaats verdrinkt nu hoe langer hoe meer in het groote-stads-gedoe.Ga naar voetnoot2)
Getrouw Lezer Holl. Lelie. - Ik hoop dat gij U-zelven herkent, daar ik Uw letters niet geheel kan ontcijferen, en daarom koos als ps. Uw mededeeling, dat gij ‘getrouw lezer’ wenscht te blijven van de Holl. Lelie. Dank voor de circulaire-toezending, waarmede ik mij zeer heb geamuseerd. Zulke dingen zijn de best-mogelijke reclame!
Oidar. - Wil het niet toeschrijven aan gebrek aan belangstelling in Uw zending, dat ik U eerst nu antwoord. Integendeel, ik stel Uw vriendelijk | |
[pagina 170]
| |
briefje, zoowel als de reden waarom gij mij slechts zoo kort schrijft, zeer op prijs, en verheug er mij ten zeerste in dat gij de Lelie steeds getrouw volgt, en mij de plaat zondt als bewijs van instemming met mijn werk. Inderdaad, blinde padvinders zijn wel de onzinnigste uitvinding denkbaar. Toch heb ik met die zaak niet den draak willen steken, omdat ik haar beschouw als een noodwendig uitvloeisel van de dwaze bewegingzelve, in dien zin, dat men aan ongelukkige misdeelden niet heeft willen weigeren zich óók op te pronken met die kinderachtige ‘apenpakjes’ (ik verheug mij dat gij mijne uitdrukking hebt overgenomen). Het is immers een bekend feit dat misdeelden, van welken aard ook, graag willen meedoen aan al datgene wat de normale menschen kunnen verrichten, en het is m.i. niet meer dan plicht hun in die opzichten in alles toe te geven voor zoo ver mogelijk. Het was mij dan ook reeds bekend dat er in Engeland ‘blinde padvinders’ zijn, maar m.i. verdienen die ongelukkigen veel minder spot dan de zienden, - èn hunne ouders. - Bij de schoone krijgstoerustingen, die ook ons vaderland maakt, (dat intusschen niets heeft in te brengen, dan dat wat de groote mogendheden van onze regeering zullen eischen), kan onze padvinderij nu ook gevoegelijk nog een rol spelen. Bij ons soldaatjes-spel zal het padvinders-spel precies op zijn plaats zijn. Ik voel me bepaald veilig bij de gedachte aan de drommen padvinders die onze grenzen zullen verdedigen tegen de vereenigde mogendheden. Och arme! - Indien gij mij bij gelegenheid eens wilt schrijven of dit antwoord onder Uw oogen kwam, zult gij mij zéér verplichten. Nogmaals veel dank.
Louke. - Bij den brief Uwer vriendin ingesloten vond ik den Uwen - Zeer eigenaardig en gezocht vind ik Uw uitlegging omtrent de ‘aanbidding’ (ik gebruik Uw eigen woord) door de massa van vorstelijke personen. Volgens U moet men die ‘aanbidding’ beschouwen als een behoefte iets te aanbidden wat hooger staat dan zij, de massazelve - waaruit dus volgt dat gij vorstelijke personen van een hooger maaksel schijnt te vinden dan de massa? Nu is m.i. het doen en laten der vorstelijke personen meestal zóó laagstaand, dat Uw geheele redeneering daardoor in het water valt, want, vorstelijke personen brengen hun leven door met jagen, tennissen, reizen, zich laten bewierooken, zich oppronken met ordeteekens, enz. - Zeker, indien gij of ik Koningin was, zou de massa ons óók bewierooken. Juist omdat zij niet let op den persoon, maar op de positie. - Gij haalt er de mystiek bij. Maar m.i. is die idee veel meer toepasselijk op de beelden en heiligen, enz. van de R.K. Kerk. Dáárin ziet de massa namelijk het bovenzinnelijke, dat waaraan zij hare ingeboren behoefte iets te aanbidden kan uiten. En het getuigt van de menschenkennis der R.K. kerk en van de Kerkleiders, dat zij op deze ingewortelde eigenschap der massa hun kerkdienst bouwden. - Dat de hooggeplaatsten steeds een goed voorbeeld mogen geven, ik help het U wenschen. Met alle genoegen wil ik ook verdere corr. van U ontvangen.
B.B. - Aan Uw verzoek de drukkerij ‘een duwtje te geven’ voldeed ik reeds. Maar ik moet U meteen meedeelen, dat niet deze maar ik de copyplaatsing regel, zoodat aan haar niet de minste schuld toekomt. Zij handelt alleen dan, in overleg met den uitgever, buiten mij om, als er door bijzondere omstandigheden van plaatsgebrek plotselinge aanleiding is daartoe. - Lieve B.B., gij weet, dat ik in de corr. niet gaarne ged. bespreek. Wilt gij dus den heer Aug. de Jong antwoorden, dan staat die rubriek voor U open. Maar, laat mij U in verband met Uw brief voor de zooveelste maal er op wijzen, dat gij verwart Uw individueel standpunt van ongehuwde en van eenigszins-geloovige met dat algemeen-menschelijke waarmee men nu eenmaal heeft rekening te houden als men dergelijke vraagstukken objectief bekijkt. Niet wat gij denkt of vindt omtrent den ‘natuurlijken mensch’, maar wat deze nu eenmaal aan behoeften en begeerten en lusten in zich heeft als hij geschapen wordt, dáárop komt het aan. Een man, een jonge man, heeft andere behoeften dan een jonge vrouw (meisje), maar ook deze laatste heeft zeer zeker zinnelijke behoeften. En dat is absoluut geen schande m.i. M.i. beschouwt gij den man geheel en al van Uw vrouw-standpunt uit. Wij vrouwen echter moeten ons verplaatsen in zijn karakter en wezen. Dat doen de vrouwen, de moeders bovenaan, veel te weinig. M.i. zouden heel veel echtgenooten en moeders oneindig meer invloed op hunne mannen en zonen bezitten, indien zij op deze punten minder conventioneel dachten, wisten te begrijpen. En nu eerst de ongehuwde vrouwen! - 't Geen gij mij van Uw persoonlijke herinneringen vertelt is natuurlijk te intiem om het te dezer plaatse te bespreken, uit vrees dat ik U zou verraden. Met U ben ik het geheel ééns dat zulke dubbelzinnige gesprekken heel dikwijls onder jongelui van beiderlei geslacht gehouden worden, en ook ik begreep ze, evenals gij, gansch niet toen ik jong was, en ook ik ben overtuigd dat elk hedendaagsch backfischje ze thans wèl begrijpt. Hetgeen m.i. een zeer betreurenswaardig gevolg is van het Nellie van Kol-onthullings-systeem aan onrijpe kinderen, alsook van de gemengde opvoeding. - Lieve B.B., nog eens opnieuw doe ik een beroep op Uw welwillendheid in zake het duidelijk schrijven. Als gij U laat gaan, dan vliegt Uw pen over het papier, dat kan men zoo dikwijls zien aan Uw schrift, en dat vind ik ook zeer begrijpelijk, maar.... daardoor is het soms heel moeilijk te lezen. Hartelijk gegroet. En dank voor Uw lieve woorden aan mij-persoonlijk.
M.K. (of M.H.?) - Uw gedichtjes neem ik alle aan, behalve ‘Verwachting’, dat ik wat onvolkomen-uitgewerkt vind. Gij zijt zeer vooruitgegaan, vooral in den vorm. - Op Uw verzoek beantwoord ik het vertrouwelijk gedeelte van Uw brief niet. Ik-ook geloof dat dit het beste is. Arm kind! - Van harte hoop ik dat gij op het reisje in Zwitserland goed weder hebt gehad, want dat heeft men dáár wel noodig. En ik ben zeker dat het natuurschoon daar U heeft doen voelen het kleine van alle menschenleed. Zoo is het mij steeds gegaan. Nooit heb ik mijn leed zoo weinig gevoeld als wanneer het mij gegeven was de wonderen der natuur te aan- | |
[pagina 171]
| |
schouwen. Dat gij Uw beroep niet liefhebt, begrijp ik, ik-ook zou het een afschuwelijk werkje vinden, en m.i. heeft het niets te maken met kinderen-liefhebben. - Daarentegen wil het mij voorkomen, ook op grond van hetgeen meerdere correspondenten mij dikwijls schreven, dat kinderen uit de laagste volksklassen veel meer voldoening geven dan de zoogenaamd hoogere standen. Kinderen uit de heffe des volks zijn namelijk zoo dankbaar voor een weinig liefde en goedheid. Zou het niet komen omdat gij zoozeer vervuld zijt met uw eigen leed en lot, dat gij te weinig stilstaat bij hetgeen die anderen aangaat? Kinderen merken zulk een onverschilligheid zoo goed, en, waar ge mij schrijft: ik ga elken dag met tegenzin er heen, daar ben ik ervan overtuigd dat die kinderen-zelven dat heel goed voelen, en daardoor onaardig en onvriendelijk jegens U worden. Begrijp mij wel dat ik U niet hard val hierover. Ik-zelve ben ook jong geweest, en weet uit eigen ondervinding hoe moeilijk het dan is zichzelve te vergeten, en geheel en al op te gaan in het lot van anderen, ons-zelven onverschilligen. Om dat te kunnen doen moet men eerst min of meer hebben afgerekend met eigen wenschen en eigen toekomst-plannen. Ik helder U slechts op waarom gij zoo weinig voldoening vindt in Uw arbeid, en die kinderen zoo vijandelijk beschouwt. - Elke vrouw, die waarachtig vrouw is, zal 't U toegeven dat ons wezenlijk beroep, het mooiste en heerlijkste, is dat van moeder. Maar, wanneer we dat beroep niet bereiken kunnen, dan is er nog heel veel toch over om lief te hebben. In mijn eigen omgeving weet ik dat, en merk het op van andere vrouwen. Niet de schreeuwerige feministen geven zulke liefde, maar zij die vroolijk en blijmoedig, met een glimlach om de lippen, door het leven gaan, en hun werk of hun beroep blijmoedig vervullen, vriendschap en liefde schenkend aan hen die op hun weg komen of dagelijks zijn - en, geloof mij, dat alles dan ook dikwijls terug ontvangend. - Met Uw diploma's en ontwikkeling zult gij wel een of andere ondergeschikte betrekking aan een courant of zoo iets kunnen vinden. Daarbij komt het tenslotte minder aan op bekwaamheid dan op relaties. De vraag is maar of gij kruiwagens hebt van dien aard, die U kunnen introduceeren. - Ik hoop dat gij het mij voortaan weer terstond schrijft als gij iets leest in de Lelie dat gij mooi vindt of fijn-gevoeld. Maar ik begrijp heel goed dat gij onder die omstandigheden geen lust hadt tot schrijven. - 't Slot van Uw brief is reeds zooveel opgewekter dan het begin. Gij zult zien dat gij hoe langer hoe meer zult leeren waardeeren wat U wordt gegeven in het leven, inplaats van enkel stil te staan bij wat gij hadt willen ontvangen, en niet ontvangt. Als we jong zijn bederven we zoo dikwijls onze mooie jeugd met dat in opstand-zijn tegen het onvermijdelijke; en dat is dan ook misschien de grootste weemoed van het leven, dit, dat we het eerst begrijpen als het reeds voor een goed deel, of soms nog meer dan dat, voorbij is. Ja, ik heb een heerlijk thuis. Maar, vergeet niet dat ook mijn leven niet altijd zóó was als nu, en dat ik geheel alleen op de wereld rondzwierf op een leeftijd waarop andere jonge meisjes van mijn stand in rijkdom en plezier genieten van alle heerlijkheden des levens, en dat bovendien zonder dat ik ook maar eenigszins was voorbereid op dien harden levensstrijd, integendeel in luxe en zorgeloosheid was grootgebracht. - Schrijf mij steeds zooveel als gij wilt.
Jack, (inzender van een Ontboezeming). Ik kon Uw letters niet goed lezen, en hoop daarom dat gij U-zelven zult herkennen. Ik ben bereid uw ‘ontboezeming’ aan te nemen, indien gij mij toestaat haar eenigszins te wijzigen, daar zij m.i. in dezen vorm te beleedigend is voor de R.K. Kerk bepaaldelijk. Immers niet deze alleen maakt zich aan de door U gegeeselde fouten schuldig, maar alle zoogenaamd ‘christelijke’ kerkgenootschappen doen dat. Indien ik er dus een meer algemeene strekking aan mag geven, dan wil ik mij daarmede belasten. Meldt het mij dus s.v.p.
J.M. - Ik vrees, dat gij dit nu niet meer onder de oogen krijgt. Ik had U zoo gaarne eerder willen antwoorden. Hoe jammer, dat gij daar in den vreemde terstond ziek werdt. Gelukkig dat ‘zij’ bij U was, en dat het haar zoo goed gaat. Toe, meldt mij eens of gij dit misschien hebt gelezen. Ik blijf van harte in Uw lot belangstellen.
F.A.E.W. - Artikel reeds ter drukkerij. Vriendelijk dank voor de mij gezonden uitknipsels, waarvan ik te zijner tijd waarschijnlijk gebruik maak. Ja, gij hebt mij in die warme dagen met recht benijd. Dan geniet men hier zoo ècht, in een kalme en toch vroolijke badplaats als deze. Inderdaad zou onze woning in den Haag in den zomer veel te heet zijn. De heele straat is héét, vanaf het voorjaar, maar zij heeft het voor mij onschatbare voorrecht van windstil te zijn, althans voor den Haag. - Helaas, op dit oogenblik is de hemel hier al even triestig en somber als de stemming. Alles denkt over en vreest den krijg - die voor een badplaats de ondergang is. Reeds nu zijn zoowat alle Oostenrijkers en Hongaren afgereisd wegens dienstplicht. En de Russen haasten zich!
Eene medestrijdster. - Ja-zeker, gij hebt mij zeer goed begrepen dat ik het aangenaam en wenschelijk vind een ps. boven of onder aan de mij toegezonden corr.-brieven vermeld te vinden. Vriendelijk dank. - Met bijzondere instemming las ik Uw beschouwing over Rein-leven-beweging, in dien zin, dat ook naar Uwe meening L. van Mierop en zijn richting veel te ver gaat; ook Johanna Steketee schreef in dienzelfden zin. Met volle sympathie schrijf ik Uw zin over: ‘In een huwelijk staat elk geval op zichzelf, men kan daar niet generaliseeren.’ Alleen, - vindt gij niet met mij dat dit evenzeer geldt voor ongehuwden, en dat men ook dan niet kan noch mag generaliseeren, allerminst waar het de mannen geldt? - Heerlijk dat Uw hond door U wordt meegenomen naar den Haag; ik vind menschen, die hun trouwen viervoeter eenvoudig wegdoen omdat ze en pension gaan, steeds zoo in-gemèén. - Laat nog eens van U hooren,
Mevrouw Annie, te Singapore. - Ik vrees dat gij dit niet onder de oogen krijgt als ik U het Blad niet zend. Ik wil dat dus doen, en U langs dezen weg danken voor Uw kiekje, waarop gij | |
[pagina 172]
| |
zoo vroolijk en gelukkig uitziet als een jong meisje, en ik wil U vertellen hoe blij ik ben, dat het U thans zoo goed gaat. Inderdaad, zoodra ik de zending Uwer moeder ontving, wist ik dadelijk wie gij waart. Ik geloof dat gij dáárom mij zoo in de gedachten zijt gebleven, omdat gij zoo lief en sympathiek schreeft van Uw thuis - in tegenstelling der meeste hedendaagsche klagende, eigenwijze, de ouders veroordeelende meisjes van Uw toenmaligen leeftijd. Alles wat gij toen verteldet gaf mij de overtuiging, dat Uw ouders U inderdaad een zeer gelukkig interieur moeten hebben bereid. En, waar helaas de ouders in dat opzicht zoo dikwijls te kort schieten aan hunne kinderen, daar had ik daarom voor de uwen eerbied en sympathie. - Op alles wat gij mij vertelt, zoo lief en zoo openhartig-eerlijk, mag ik niet ingaan op deze plaats. Dank ervoor. Ik geloof, dat ik U begrijp, beter dan de meesten 't zullen doen. Ik wenschte dat ik Uw levensondervinding en levensbeschouwing kon overdrukken voor B.B. Hoe anders zou zij vele dingen leeren bekijken daardoor. Ja-zeker, ge moogt meewerken aan de Lelie; ik zal U dit ex. zenden, daar ik vrees niet terstond tijd te zullen hebben tot particulier antwoord. Brieven uit Singapore b.v. kunnen heel interessant zijn, maar ook Uw levensbeschouwing over de vrouw kunt gij gerust neerschrijven. Hartelijk gegroet. | |
Nieuwe Correspondentie na het aanvaarden der redactie na mijn terugkomst.Van eene abonnée: Stania, ontving ik een brief, dien ik zoo vrij ben hieronder gedeeltelijk woordelijk af te drukken, omdat ik naar aanleiding van den inhoud een en ander in het algemeen heb te zeggen.
Zeer geachte Freule.
Zooeven las ik in ‘de Lelie’ Uw terugkomst in Holland. Heerlijk bericht, na al die teleurstelling elke week, wanneer ‘de Lelie’ niets van Uw hand bracht. Hoe dor en saai was nu het blad, het bezielende, het geestige ontbrak; en de rake, scherpe, maar van groote waarheidslief de doordrongen Overzichten der week, hoe misten wij ze, en vooral nu in de laatste weken. O, het blad was als een schip zonder roer; zonder U als Redactrice zou het gedoemd zijn te worden gelijk de vele geestelooze tijdschriften, saai en vervelend zijn leven uit te leven, niets zeggend voor de lezers. Goede, geachte Freule! U kan niet gemist worden; Uwe woorden zijn als goud waard voor hen die het leven hooger stellen dan goed eten en drinken, die behoefte gevoelen aan gedachtenwisseling met een hoogstaande edele Vrouwe begaafd met een heerlijken frisschen geest, met een zuivere opmerkingsgave, geschonken om anderen tot een zegen te wezen. Want dit is U Freule! We hebben het geleerd in deze laatste weken welke een onbewuste macht U heeft over vele harten, wat Uw woord veel vermag. God! we hebben U zoo gemist. En daarom zijn we blij en dankbaar dat men U veilig in Holland deed brengen. ‘De Lelie’ komt zoo overal, in allerlei kringen, en al is men het niet altijd met U eens om Uwe scherpe, maar ware, klare antwoorden, toch hecht men altijd en immer weer aan Uw oordeel, hoort men zoo gedurig ‘Wat zal Freule Lohman hiervan zeggen’? En als U dan gesproken hebt, klaar en duidelijk, dan hoort men toch, trots alle meeningverschil, eene bewondering doorstralen over zooveel durf en moed. O! ik merk dit zoo vaak op, ook bij Uwe zoogenaamde tegenstanders, die, wanneer je het hun op den man afvraagt, of zij Uwen moed bezitten, en het zoo kunnen zeggen, in de war raken en zich liefst met een onbenullig antwoordje er uit redden, quasi doende als zijn ze beleedigd. En dezulken zeg ik het liever ronduit terug in mijn antwoord, dat ze niet het duizendste percent bezitten van Uw eerlijke waarachtige overtuiging, geen grein persoonlijkheid bezitten; ze weten het wel, maar durven het niet bekennen: een groote dosis van lafheid is het wat hunne karaktereigenschappen betreft. En dan hun meening, dat ze nobel zijn door anderen niet te kwetsen; hetgeen niets anders is dan een naar den mond praten, daar waar voor hun het meeste belang op den voorgrond treedt.
Wat deze Lelie-abonnée zoo uitvoerig schrijft, dat mocht ik, met blijdschap en dank aan hen allen, vernemen in deze dagen van vele zijden: uien miste mij in de Lelie, men vond het Blad zonder mij niets meer. Ook de uitgever-zelf was van diezelfde voor mij op zichzelf beschouwd zeer streelende opinie, dat ik dus terugkomen moest op mijn post, in mijn qualiteit van door de lezers gewilde redactrice. Waar hij mij in ziektegevallen steeds een niet genoeg te waardeeren tijd liet tot herstel, daar schreef hij nu zeer terecht: U zijt noodig voor het Blad, en moet komen. Ik herhaal, eenerzijds doet mij deze behoefte aan mijn persoonlijkheid, door den persoonlijken toon dien ik geef aan het Blad - onverschillig of men het met mij eens is of niet - innig goed. Maar anderzijds, en ziedaar waarom ik het noodig vind dezen bovenstaanden brief hier gedeeltelijk af te drukken, anderzijds ben ik voor het eerst van mijn leven gedwongen veel te zwijgen wat ik zou willen zeggen. De uitgever heeft mij altijd volkomen vrijgelaten mijne eigene meening onomwonden neer te schrijven, en zich daarbij nooit gestoord aan ergernissen die ik gaf, aan bedankjes die inkwamen om zulke ergernissen, enz., enz. Ook nu laat dat alles hem even koud als mij. Maar hij is van meening dat er thans een ander, een hooger belang op het spel staat dan wat ook, dat der neutraliteit-handhaving. Hij en ik hebben op dat punt meer dan eene conferentie gehad. Ik moet mij buigen voor een macht die op dit oogenblik alles beheerscht in ons land, die der vrees voor neutraliteit-schending, - waarvan in beslagname van Bladen, enz. het gevolg is. - Daarom verzoek ik alle correspondenten mijne dikwijls in hunne oogen misschien te korte of te weinigzeggende beschouwingen aangaande sommige quasties niet te willen toeschrijven aan iets anders dan aan de macht waaronder ook ik mij heb te buigen. Indien ik alles kon zeggen en schrijven wat ik vind en denk en voel, dan zouden deze Lelies en de volgenden een heel anderen inhoud hebben, maar dat mag ik helaas niet. Wat ik wel zeggen kan, ook aan Stania, dat is dit, | |
[pagina 173]
| |
dat ik het anti-militarisme van haren man geheel deel. Het is een schande, vind ik, voor elke beschaafde natie dat zij hare jonge gezonde mannen offert voor oorlogen die onnoodig zouden zijn indien de regeeringen werkelijk beheerscht werden door een eerlijke begeerte den vrede te handhaven. Hoe sympathiek deed niet aan de laatste daad van den afgestorven paus, een persoonlijke poging tot behoud van den vrede, door het schrijven van een eigenhandigen brief aan den Oostenrijkschen Keizer! Ook zijn opvolger heeft zich terstond in dienzelfden zin geuit, en daarmede zijne nieuwe waardigheid op eerbied-afdwingende wijze ingewijd. Helaas, wat helpt het bij hen die zich christenen noemen! En evenmin kan men zeggen dat de socialisten of anarchisten iets hebben in praktijk gebracht van de mooie theorieën die zij verkondigen! Heel in den begin van den oorlog las ik in Het Vaderland een door een Mr: in de rechten met zijn naam onderteekend ingez: stuk, waarin hij zeer terecht betoogde dat enkel eene algemeene ‘werkstaking’ in zake het krijgvoeren de regeeringen van alle landen zou dwingen met deze afschuwelijke menschenslachtingen op te houden. M.i. heeft deze meneer het bij het rechte eind. Wanneer zal het zoover komen dat de volken-zelf weigeren tegen elkander ten oorlog te trekken en elkanders geluk en leven en welvaart te verwoesten? Is het b.v. niet vreeselijk dat de Belgische bevolking, die hoogstwaarschijnlijk niet eenmaal wist waarom het ging, of wat er eigenlijk broeide zijdens Duitschland en Frankrijk, het slachtoffer werd van een moorddadigen krijg, dien zij zeker in geen enkel opzicht wenschte of had uitgelokt! Aan wien de schuld? We mogen dat niet beoordeelen, - gebiedt de neutraliteit. Maar dat mogen we wèl zeggen, dat de volken als massa genomen allen schuld hebben aan hun eigen ellende, omdat zij niet weigeren de wapenen tegen elkander op te nemen. Zooals ook Stania mij schrijft, van weerszijden ontstaan door handelsbetrekkingen, reizen, enz., allerlei vriendschapsbanden tusschen verschillende natiën. En dan, ineens, onvoorbereid, worden individuen gedwongen die banden te verbreken en stuk te scheuren, omdat de geheime diplomatie het zoo gebiedt. Op welk een laag peil staat nog de menschheid dat zij zelve zich niet vrijmaakt van zulke kluisters, - als één man zich vrij maakt! - Mijn portret, lieve Stania, wil ik U gaarne toe zenden zoodra ik een goed bezit, maar Uw novelle heb ik met de andere manuscripten in Duitschland moeten achterlaten, wijl het te gevaarlijk was met al die in een vreemde taal geschreven papieren te reizen. Met de mogelijkheid daardoor voor spion of iets dergelijks te worden aangezien moest ik immers rekening houden. Echter is alles veilig bewaard gebleven ginds, en ik wil hopen dat ik het, zoodra de vrede gesloten is, kan doen terugzenden. Vriendelijk dank voor Uw brief.
C.T. van V. - Ik heb wel eene herinnering van de toezending van Uw bijdrage, moet echter U, evenals iedereen, verwijzen naar vredestijd, want de mij naar Nauheim toegezonden manuscripten, etc., kon ik in dezen oorlogstijd niet meenemen, uit vrees in moeilijkheden te zullen geraken. Of ik Uw bijdrage reeds aannam dan wel weigerde, weet ik uit het hoofd niet meer te zeggen.
G. - De bijdrage ontving ik in dank, na Uw schrijven. Ja, inderdaad heeft Uw briefkaart mij bereikt in Bad-Nauheim. Natuurlijk zal er, vrees ik, ook wel een en ander zijn zoekgeraakt. - Uw verhaal van het gezegde van Uw zoontje heb ik hier in huis voorgelezen, ik vond het namelijk zoo echt-lief van hem dadelijk aan Benjamin te hebben gedacht. Neen, die liep in Bad-Nauheim al heel weinig gevaar Tot het laatste toe bedelde meneer zijn suiker en koekjes af in de hem bekende winkels. Van verhoogde prijzen was trouwens in Bad-Nauheim geen sprake. Natuurlijk leed de handel enorm onder het stilstaand vreemdelingenverkeer, vooral met luxewinkels moest men het diepste medelijden hebben; deze verkochten niets gedurende de oorlogsweken. - Ja, heel, heel dankbaar en gelukkig voelen we ons hier bij deze onwaardeerbare lieve vrienden in den nood. Ik heb er Amsterdam voor altijd door liefgekregen, door wat ik hier heb ondervonden, zóó veel goeds en liefs dat men, als het in een boek voorkwam, zou zeggen: ‘Hoe onwaarschijnlijk-bedacht! Zoo gaat het niet in de werkelijkheid.’ - Ja, ik ben het geheel met U eens, eene vergelijking met den tachtigjarigen oorlog valt geheel en al uit ten nadeele van de hedendaagsche ‘beschaving.’ Immers, in dien tijd werd er gestreden op een veel eenvoudiger en daardoor minder verfijnd-gemeene manier dan tegenwoordig, maar, vooral ook, toen ging het in elk geval om beginselen, om godsdienst-quaesties, om vrijheid. Thans echter heeft de diplomatie een kunstmatigen twist willen zaaien. Iedereen weet hoe reeds sinds jaren alle groote natiën zich vóórbereidden tof deze vreeselijke slachting, hoe daarom het militarisme werd opgedreven tot het uiterste. En juist dat maakt de heele zaak zoo weerzinwekkend-treurig. - Maar hoe heerlijk is het voor U dat Uw eigen gezin zoo geheel vrij blijft. Dat is wèl een meevaller in deze dagen waarin zoo velen moeten opkomen. Hartelijk gegroet.
Eene medestrijdster. - Uw vriendelijken brief beantwoord ik de volgende week, maar ik wil U alvast meedeelen dat ik Uw ged. over ds. Klaver en Johanna Steketee daarom liever niet opneem, omdat eerstgenoemde niet schreef in de Holl. Lelie, zoodat daardoor m.i. de geheele quaestie niet zeer belangrijk is voor de lezers van ons Blad. Ware ik hier geweest, toen mevr. Steketee hare ged. inzond, ik had die om dezelfde hierboven genoemde reden niet opgenomen; nu is zij buiten mijn voorkennis geplaatst toen ik nog in Nauheim was. Heeft ds. Klaver ons wat te zeggen, dan moet hij het in ons Blad doen, en dan zullen we hem antwoorden; anders niet. Vriendelijk gegroet.
Oorlogshaat. - Ook Uw brief neem ik gedeeltelijk over. Hij typeert voor mij een ideaal-abonnée, namelijk iemand die een eigen meening heeft, die meening eerlijk zegt, maar die óók indenkt en begrijpt de meening van een ander: Hooggeachte Freule, Met verlangen heb ik Uwe thuiskomst verbeid om | |
[pagina 174]
| |
U eens te kunnen schrijven; daarom was ik blij de vorige week in de Lelie te lezen, dat U weder gearriveerd waart. Ik las heden in de Lelie dat U zoo vol moeilijkheden Uwe thuisreis hebt volbracht, en ik kan mij daar zoo goed indenken, daar eene kennis van mij uit Zwitserland kwam, en ook zooveel moeite heeft gehad, en deze reisde nogal alleen, dus wat zult U het moeilijk gehad hebben met Uw talrijk gezin en 't gepak wat daarmede gepaard gaat! Ik hoop echter voor U dat U den eersten tijd Uw werk wat kalmpjes kunt opvatten om eerst wat van de vermoeienissen te bekomen, en ons dan weer veel van Uwe hand te genieten zult geven. Ik ben eerst heel boos op U geweest, doch dat is nu voorbij; ik hoop dat ik U verkeerd beoordeeld heb, en daarom wilde ik U schrijven. Ik ben reeds lang genoeg Lelie-abonnée - ofschoon mij steeds den tijd ontbrak U te schrijven - om in U te hebben leeren waardeeren eene persoonlijkheid, die bovenal voor 't recht strijdt, en in de hoogste mate leeft voor al wat verdrukt wordt, en daarin tracht te helpen. Daarom waren Uwe artikelen betreffende oorlog, militarisme enz. mij als uit mijn eigen hart geschreven, en dáárom stond ik verslagen toen ik in de Lelie las hoe men elkaar de Frankfurter Zt. uit de handen rukte, en U juichte over de inneming van Luik. Ik stond verslagen! Want allerminst had ik dat van U verwacht. Spontaan riep ik uit: ‘wat valt me Freule Lohman tegen, ik bedank voor de Lelie.’ Ik had van U verwacht dat U die tijding met een blik van geringschatting en hardnekkig stilzwijgen (dit laatste terwille onzer neutraliteit) zoudt hebben beantwoord. Had ik 't verhaal in de Lelie van eene andere hand dan de Uwe gelezen, dan zou ik gezegd hebben: ‘die kan bij die Duitschers goed met de stroopkwast omgaan’ Doch de Lelie is 't grootste bewijs dat U die kunst niet verstaat. Nu moet U niet van mij denken dat ik partij kies, maar ik ga van de idée uit: oorlog is oorlog, en elke overwinning van welke partij ook is mij een gruwel, want het heeft slachtoffers en diepen rouw gebracht, en juist dat had U toen zoo prachtig kunnen toonen, en U op voorzichtige wijze kunnen uiten hoe U den oorlog verfoeit. Nu zult U zeggen: ‘ik verkies mijn eigen meening te hebben.’ Goed, dat spreekt vanzelf, doch U, die steeds iedereen ruiterlijk, zonder doekjes erom te winden, Uwe opinie zegt, eischt toch dunkt mij 't zelfde van anderen volgens recht. En wrijving van gedachten werkt toch steeds opbouwend. Toen ik dan ook later er over nadacht, over Uw verzuim daar in Duitsche omgeving eene enkele opmerking over 't afgrijselijke van den oorlog te maken, of beter gezegd, eene stilzwijgende houding aan te nemen, toen bedacht ik toch hoe in-menschelijk Uwe handeling feitelijk was. Kon 't anders, dan dat U met Uw medelijdend hart werd medegesleept door al de verhalen, die natuurlijk uit Duitschen mond klonken van den mooisten kant, en waar U daar vermoedelijk niet anders dan Duitsche berichten te lezen kreeg.
Ik heb reeds in de vorige Lelie een anderen lezer trachten op te helderen wáárom ik mij verheugde over de inname van Luik, namelijk om geen andere reden dan dat deze inname m.i. een stap nader was tot den spoedigen vrede. Men moet in Duitschland-zelf geweest zijn juist in die dagen om te weten welk een beteekenis de Duitschers-zelf hechtten aan den val van Luik. Misschien was die hoop hunnerzijds zeer overdreven, maar in elk geval heb ik voor mij geloofd dat zij recht had van bestaan, en er daarom in gezien een belofte van heel snel overwinnen. Uw opinie: ‘oorlog is oorlog en de slachtoffers zijn in diepen rouw gebracht,’ deel ik volkomen. Maar.... de oorlog is er. Niemand kan hem méér verafschuwen dan ik. Maar hij is er. De vraag is dus nu: Hoe komt hij ten spoedigste tot een goed einde? Ik heb die vraag beantwoord, onder den indruk van de omgeving waarin ik verkeerde, naar mijne eigene eerlijke overtuiging, maar het is mij een raadsel hoe iemand ter wereld er in kon lezen dat ik met de ongelukkige onschuldige slachtoffers van de inname van Luik geen diep medegevoel heb, of dat ik den oorlog op zichzelf goedkeur. Zeker, ik verkies mijne eigene meening te hebben, maar gij hebt mij zeer zeker heel juist beoordeeld - en dáárvoor ben ik U innig dankbaar - toen gij bedacht dat ik ook steeds die van een ander respecteer, en gaarne opneem. In dit bijzondere geval geloof ik trouwens niet dat de uwe en de mijne zooveel van elkander verschillen als gij eerst hebt gedacht. Want ik verfoei elken oorlog evenals gij dat doet. Eén ding echter hebt gij - en misschien menigeen met U - m.i. uit het oog verloren, namelijk dit, dat die door U bedoelde ‘Brief’ aan den heer Veen, den uitgever, was geschreven in het Duitsch, en eerst moest worden gelezen door het Duitsche General-Commando. Die twee omstandigheden maakten kortheid en voorzichtigheid noodzakelijk. Gij vergist U overigens dat ik mij liet influenceeren door welke Duitsche stemming ook. Ik oordeel natuurlijk alleen over die te Bad-Nauheim, en die was diep-ernstig, en gedrukt, en zeer vriendelijk jegens de vele aanwezige vreemdelingen, Russen, enz. In een wereld-badplaats is het voor de hand liggend, dat de relaties met andere natiën vele en van blijvenden aard zijn, en dat dientengevolge groot leedwezen ontstaat van weerszijden door het uitbreken van een zoo plotselinge vijandschap, - waarmede de individuen-zelf niets te maken hebben. Over de quaestie der van weerszijden gepleegde gruwelen schijnt het mij moeilijk voor buitenstaanders een oordeel te vellen. Elk volk heeft zijn wreedaards, wij-ook; denk maar aan de dierenkwellers. De oorlog wekt de laagste instincten op in den mensch; drank, honger, wraak maken hem tot een monster in menig geval. Daarom spreekt het vanzelf dat er van alle zijden gruwelen zijn gepleegd, die onnoodig waren: dat ligt niet aan de een of andere natie maar aan de individuen. En voor de rest moet gij niet vergeten dat het meerendeel der in de pers de rondte doende verhalen overgenomen en ongeteekende berichten zijn: ‘van Engelsche zijde’, ‘van Duitsche zijde’, enz., enz., of wel: Een vluchteling vertelt dit: Een gewonde deelt dat mede, en al dergelijke onbewezen bladvullingen. Op Uw beschouwing over Duitschland mag ik niet ingaan, hoewel ik geloof dat gij U in menig opzicht zeer vergist. Maar wel mag ik U eerlijk danken voor Uw zeer eerlijke en loyale en hartelijke wijze van schrijven. Het ware te wenschen dat iedereen Uw voorbeeld volgde, dat zou m.i. heel wat misverstand kunnen voorkomen. | |
[pagina 175]
| |
Mimosa. - Hartelijk dank voor Uw lieven brief en Uwe verwelkoming. Het doet mij zoo goed zoo zeer gemist te zijn in de Lelie, en ik hoop dat ik, gegeven de omstandigheden, zooveel aan U allen zal kunnen geven, en voor ieder zal mogen zijn, als steeds het geval is geweest. Want ach, daar is veel, ook in Uw brief, waarop ik heel uitvoerig zou willen antwoorden, maar het niet zoo mag zeggen als ik 't voel. Men beoordeelt een zaak zoo geheel anders uit de verte dan wanneer men haar mee beleeft. Ik verzeker U dat ik geen enkelen Duitscher gesproken heb, die den oorlog niet even afschrikwekkend en afschuwelijk vond als gij het doet. Maar bedenk toch dat, nu hij er eenmaal is, of de eene partij of de andere zoo snel mogelijk moet overwinnen, wil men tot een spoedig einde dezer menschenslachting geraken. Begrijpt gij dan niet dat eene wekenlange belegering van Luik nog veel erger ware geweest voor die stad dan haar spoedige inname.? Niet over de ellende van den oorlog zal ik, of zal welk verstandig mensch ook, zich verheugen, maar slechts over den spoed waarmede men geraakt tot een oplossing. Enkel uit dat oogpunt was voor mij, en voor al degenen die ik sprak, de inname van Luik een stap nader tot den vrede. Het is diep-bejammerens-waardig dat België, een geheel neutraal land, is betrokken geworden in dezen krijg. Maar bedenk toch dat de schuld van den oorlog ligt bij iedereen, bij elke regeering die den oorlog wilde, en dat het daarom voor elk land waar de krijg-zelf woedt even verschrikkelijk is, of zou zijn, daarvan het slachtoffer te worden buiten eigen schuld of wil. Want, iedereen zal toch wel moeten toegeven dat het volk overal, in massa genomen, zoowel in Duitschland als in Rusland, zoowel in België als in Frankrijk of in Engeland of in Oostenrijk veel liever begeert rust en vrede dan den geesel van den oorlog met al de daaraan verbonden rampen, van stilstand in den handel, verlies van fortuin, enz., om van al de geofferde menschenlevens niet te spreken. Daarom juist ook schrijf ik U hierboven, dat men zulk een toestand zelf moet meebeleven om hem te kunnen beoordeelen. Want ik verzeker U, nergens in Bad-Nauheim heb ik snoevende, pralende, of zich over den oorlog verheugende Duitschers ontmoet, enkel steeds diepernstige beschouwingen van hen gehoord omdat men het eenmaal gebeurde accepteerde als een droevig ‘Es muss’. - Indien gij alle, meestal ongeteekende, couranten-verhalen gelooft over den Duitschen keizer, of over wien ook, dan doet gij m.i. heel oppervlakkig. Deze krijg is een te verwikkelde en een te lang voorbereide door de diplomatie, dan dat alle pennelikkers, bij ons of elders, precies zouden weten hoe het alles is toegegaan achter de schermen. Het spreekt vanzelf dat ieder zich eene persoonlijke meening tracht te vormen, ik-ook heb die, maar zeer zeker is het heel gevaarlijk zich daarbij te laten beïnfluenceeren door Bladen van allerlei richtingen, van wier redacties niemand weet welk vreemd geld ze betaalt, welke oorlogs-correspondenten ze hebben, enz. enz. - In het algemeen gesproken beaam ik Uw verontwaardiging ten volle, waar gij U ergert aan het verachtelijke van oorlogvoeren door bommenwerpen, onderzeesche mijnen, enz. M.i. is onze zoogenaamde ‘beschaving’ een heel eind achteruit bij den vroegeren tijd, toen er man tegen man werd gevochten, en de vorsten-zelf meetrokken, en in gevaar waren. Daarom echter herhaal ik steeds opnieuw: nooit kan er een betere toestand geboren worden vóór de massazelve weigert te vechten, weigert, op bevel van welke regeering ook, te handelen tegen het eerste en grootste gebod der christelijke liefde, dat van elkander niet dood te slaan. Indien men dieper doordenkt, dan ligt daarom de schande van al deze vreeselijke onafzienbare ellende, voor mensch en dier beide, niet in de eerste plaats bij de regeering van welk land ook, maar wel bij alle onderdanen van alle regeeringen, waar deze onderdanen, inplaats van als één man den oorlog te weigeren, zich als slaven laten gebruiken - voor een geschil door de diplomatie kunstmatig uitgedacht - tot moordenaars van elkander. Ik herhaal hetgeen ik schreef in mijn artikel even vóór de oorlog werd verklaard, getiteld: De mesthoop, ik herhaal: tenslotte verdienen de volken-zelf niet beter dan het droevig lot dat hun thans treft, omdat zij zoo laag staan en zoo dom zijn, van zich te onderwerpen aan zulk een willekeur der diplomatie inplaats van zich, geheel Europa door, te verbroederen in eigen belang en tot behoud van eigen welvaart. Nu wil ik nog het begin en het einde van Uw brief beantwoorden, het begin waar gij mij vertelt van Uw belangstelling in ons wedervaren, eene belangstelling die ik temeer waardeer, waar Uw eigen lot zoo weinig benijdenswaardig is. Gelijk gij reeds zult hebben gelezen, nooit was ik er doorheen gekomen indien ik niet geheel onverwachts eene zoo lieve en hulpvaardige en dierenminnende Lelie-abonnée had leeren kennen, aan wier onwaardeerbare hulp en vriendelijkheid ik de eindoplossing, die ons naar huis voerde, dank. Ik kan mij zoo heel goed begrijpen dat zij, die niet veel reizen en die daarbij niet weten wat het is met dieren te moeten reizen, geen van allen begrepen waarom ik wegbleef waar zoovele anderen reeds wederkeerden. Ook dat is alweder iets dat men zelve moet kennen uit eigen ondervinding om het te kunnen beoordeelen. Reeds in vredestijd is het een met allerlei bezwaren verbonden onderneming, om honden, enz., te vervoeren, omdat de bepalingen dienaangaande zoo willekeurig zijn, en in elk land verschillen. Om U b.v. één ding te noemen: een poesje mag onder geen omstandigheden mee in welk klein mandje ook in de coupé; daarentegen mag een papegaai wèl in de coupé worden meegenomen, mits in een kooitje volgens voorgeschreven grootte. Enz., enz. Indien wij naar Menton reizen, nemen wij altijd den langeren en veel meer vervelenden weg over Frankfort, omdat wij tusschen Brussel en Parijs de honden niet in de coupé mogen meenemen, wel daarentegen vanaf Parijs naar het Zuiden van Frankrijk. Van al die lastigheden en willekeur raak je zoo van lieverlede op de hoogte gedurende het geregelde verkeer in vredestijd, maar, waar in oorlogstijd alle gewone regelingen vervielen ook voor menschen, en alles moest wijken voor het militair, daar stond men bij het ondernemen van een reis met honden aan de mogelijkheid bloot van op elk station te zullen hooren: ‘Stap uit; U moogt niet | |
[pagina 176]
| |
verder met dieren.’ En, indien men dan een onbegrensd fortuin tot zijn dienst heeft, om auto's te nemen, of overal te overnachten, dan kan men het er nog eens op wagen in zoo'n geval. Maar bij mij ontbreekt nu eenmaal die factor om het leven te veraangenamen en te vergemakkelijken. Dus, de eenige oplossing ware geweest dat Marie met het heele dierengezinnetje achterbleef. Maar het scheen ons toe, ondanks hare groote bereidwilligheid, dat wij die opoffering niet mochten vergen van haar, en meer dan ooit bij elkander behoorden. Alles is tenslotte boven verwachting goed gegaan, omdat wij door deze oplossing eene coupé 1ste klasse alléén voor ons vijven hadden, ook omdat de station-chef in Bad-Nauheim ons een schrijven meegaf, waarin hij de spoorwegbeambten beleefd verzocht ons te willen voorthelpen. Ook in Holland is iedereen even aardig en behulpzaam voor ons geweest. Maar dit alles neemt niet weg dat ik er nooit op deze wijze was gekomen zonder de groote toewijdende liefde en hulp, ons zoo opeens geboden door haar van wie ik hier spreek. - Wat mijne gezondheid aangaat, om de zwakte van mijn hart mag ik nooit heel veel baden achtereen hebben, en lag het dus in de bedoeling van professor Groedel mij in September een tweede aantal te doen nemen. Maar het spreekt vanzelf dat de omstandigheden dit plan hebben verijdeld. Zijn beide zonen, die met hem te samen, en ook ieder afzonderlijk, een zeer drukke praktijk uitoefenen, waren vanaf de mobilisatie niet meer in Bad-Nauheim; de een is als Stabs-arzt meegetrokken, de ander, een groote beroemdheid op het gebied Röntgenstralen, werd naar Frankfort gecommandeerd teneinde daar de voor den velddienst zich meldende pleegzusters te helpen onderrichten op dat speciale gebied. Waar nu professor Groedel-zelf dus meer dan ooit in beslag werd genomen, zoowel als Voorzitter van het Roode Kruis als voor de gewonden-verpleging, daar was ik hem reeds uiterst dankbaar voor de vriendelijke wijze waarop hij nochtans den tijd vond zich steeds om mij te blijven bekommeren, maar mijn eigen hoofd stond er niet meer naar hem met de vervolgbadkuur lastig te vallen. Ach, gij hier in Holland, gij kunt U dat niet voorstellen, welk een indroeve schaduw valt over een plaats juist als Bad-Nauheim, internationaal bij uitnemendheid, wanneer plotseling oorlogsgeweld den vrede en de handelsbelangen en de welvaart eener gansche bevolking komt verwoesten. - Neen, wij zijn niet in den Haag maar nog steeds te Amsterdam. Uw vooronderstelling in dat opzicht is dus mis. - En wat nu het slot van Uw brief aangaat, ik durf U daarop niet veel antwoorden, wijl het een vertrouwelijke meedeeling betreft. Het spijt mij dat mijn goed bedoelde raad voor U nog die onaangename gevolgen had. Zelve ken ik den man in het geheel niet. Zooals ik U reeds vroeger schreef, men moet in zulk een geval steeds opnieuw probeeren en nog eens probeeren, en zich niet laten afschrikken door onvriendelijkheden. Maar het lijkt mij dat gij thans een veel verstandiger en voor Uw gezondheid minder zenuwachtige oplossing hebt gekozen. Dat gij mij een zeer groot genoegen zult doen met het beloofde, dat behoef ik U zeker niet eerst te verzekeren. Maar, zal het U niet te véél inspannen? In dat geval zoudt gij iemand kunnen nemen die het voor U doet met de schrijfmachine. Dat is niet eens zoo heel kostbaar. En gij zoudt haar bij U kunnen doen komen, en het haar zelve dicteeren. Wat dunkt U daarvan? Nogmaals hartelijk, hartelijk dank voor Uw lieve verwelkoming, en, moge het gebeuren rondom ons Uw gezondheid niet al te zeer aangrijpen. Hetgeen gij mij vertelt van Uw omgeving vind ik eene sympathieke wijze van doen, wat den raad daaromtrent aangaat.
Eikenblad. - Uw vriendelijk briefje kwam juist na mijn beantwoording van Uw toezending aan den heer Veen. Wat aangaat de kuur te Bad-Nauheim, verwijs ik U naar de correspondentie hierboven aan Mimosa. Goedgedaan heeft zij mij oorspronkelijk zeer zeker enorm, want ik was zeer ziek toen ik heenging. Maar het spreekt vanzelf dat de gebeurtenissen voor en na 1 Aug. elk mensch met ook maar éénig gevoel diep moesten schokken, en dat bovendien op mij-speciaal de zenuwachtige twijfel: hoe kom ik met mijne honden terug naar Holland, naar mijn werk, een zeer slechte uitwerking heeft gehad. Ik heb, gelijk vanzelf spreekt, nooit een oorlogstoestand bijgewoond. Ik had dus zelfs geen voorstelling van al de om's en bij's verbonden daaraan, ook voor mij, wat aangaat mijn Lelie-arbeid. Toen men mij den 1en Aug. aan het postkantoor zeide, dat ik, vanwege den oorlogstoestand, geen enkel stuk meer in het Hollandsch mocht verzenden, dat alles geopend moest gezonden worden naar het General-Commando in Frankfurt, en in het Duitsch moest zijn geschreven, toen was ik geheel en al uit het veld geslagen. Want, nog één dag te voren had ik de zaak bepraat met een kennis, een Hollander, die zich den oorlog van '70 nog zeer goed herinnerde, maar die nochtans van deze bezwaren blijkbaar geen 't minste vermoeden had, en die mij daarom had aangeraden geheel gerust de komende mogelijkheden af te wachten. - Ja, ik kan mij daarom ook zoo begrijpen hoe treurig het bij U gesteld is. Want elk fijnvoelend mensch lijdt hevig onder het onmenschelijke en onrechtvaardige dezer menschenslachting. Ja, ik ook vind het bedoelde hoofdartikel van den heer Ebbinge Wubben heel waar. Wat mij zelve aangaat, heel veel dat ik zou willen zeggen moet ik helaas zwijgen. Hartelijk dank voor Uw lieve belofte als wij weer in den Haag terug zullen zijn. Gij zijt altijd zoo vriendelijk in dat opzicht. Groet ook Uw man zeer.
F.A.G.W. - Brief en bijdrage in dank ontvangen. Wil trachten U even particulier te antwoorden.
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN. |
|