In het ontzettend gedrang van den trein naar Keulen raakten we elkaar bijna kwijt, de eene helft van ons, we waren 5 in getal, stond op het eene perron, de andere op het andere. Enfin, we kwamen er dan toch allemaal weer in, en bereikten Keulen om half twee ongeveer. Daar zou geslapen worden, en was de aanblik van het vele militair, van de telkens aankomende gewonden, even indrukwekkend als diep-droevig. Indrukwekkend om de uitstekende orde, droevig om den aanblik dier jonge mannen, die, hetzij nog gezond ter slachting werden gevoerd, hetzij verminkt en te gronde gericht naar den Duitschen bodem wederkeerden, de jassen doorboord soms met kogels, de gezichten verbonden, sommigen met den dood reeds onwedersprekelijk in hunne oogen.
Wat ons allen echter diep trof, dat was de vastberaden moed en wilskracht die uit al die ernstige gelaatstrekken sprak. Daar was niet één gezicht dat tegenzin of ontevredenheid uitdrukte, allen, zelfs de meest verminkten, hadden eene expressie van gelaten berusting, van blijde bereidwilligheid zelfs. Wat men moge zeggen of denken van de Duitschers, geen onpartijdig mensch zal kunnen ontkennen dat zij een onbeschrijflijke vaderlandsliefde bezitten en éénig zijn in oorlogstijd, als geen ander volk. Nergens ook was sprake van snoeverij of overmoed. Spreekt men met een Duitscher over den oorlog, dan hoort men steeds hetzelfde woord: ‘Wir müssen siegen’, maar daarbij bepaalt het zich. De ernst van den toestand is allen te veel bewust, dan dat zij zouden willen pralen op de behaalde voordeelen. Allen ook zijn diep doordrongen van het vreeselijke verlies van zoovele menschenlevens, die moeten geofferd worden, reeds zijn geofferd.
Het eenige onhebbelijke wezen dat wij op de geheele reis ontmoetten, was een Duitscher, den volgenden dag aan het station in Keulen, welke meneer (?) ons met alle geweld wilde beletten in de voor ons gereserveerde coupé plaats te nemen. Omdat deze coupé de eenige eerste klasse aanwezig was, en hij beweerde een doorloopende kaart te hebben, werd hij onbeschoft. Maar de Duitsche conducteur zette hem, met de in Duitschland zoo roemwaardige orde, handig en netjes op zijn plaats, stopte hem ergens anders, en.... vaarwel Keulen! O weemoedige herinnering! Toen ik den vorigen keer van het station wegstoomde, ditzelfde voorjaar, was het Rosenmontag van het carnaval, en moesten we ons een weg banen door drommen gemaskerden, die van alle omstreken van Keulen kwamen of weer terugreisden. Alles ademde toen feestroes en jubel. Nu hing over ditzelfde station de droeve ernst van den dood. Gewonden overal! Een trein, gereed naar Parijs te vertrekken, stond klaar, was reeds met militairen gevuld die tot afscheid wuifden, goedsmoeds, wetend nogtans, als wij allen, dat zij bestemd waren tot slachtvee voor daarginds. Groene takjes sierden, als een hoopvolle belofte van zege, de wagons. Maar de tranen sprongen ons in de oogen bij het bedenken van het lot dat deze jonge mannen wachtte, ook in het beste geval, verminking, ellende, sterven ver van huis. Toch was er in aller oogen slechts geestdrift en blijde toekomstverwachting. Wij ook wuiven hen een laatste afscheid toe. Vaarwel, arme slachtoffers van de ‘christelijke’ regeering van alle groote landen van Europa....
In den namiddag bereikten we Crefeld, waar we eenige uren moesten wachten alvorens een andere trein ons doorvoerde tot Kleef. In deze stad Crefeld bemerkten we nog het minste van den toestand, en ging alles rustig en kalm toe, maar toen we, na om 3 uur ongeveer de reis hervat te hebben, eindelijk in den avond in Kleef arriveerden, toen was het eerste wat we zagen en hoorden één groote aandoening over de zooeven aangekomen gewonden, en de door de Belgen op hen gepleegde gruwelen, speciaal wat betreft het uitsnijden van tong of uitsteken van oogen. Met diepe verontwaardiging vertelden de op het perron aanwezigen ons van hetgeen zij daaromtrent hadden te zien gekregen. Zwaar geteisterd was ook het stadje Cleve en omstreken wat aangaat het aantal dooden uit die streek afkomstig De Oberkellner, van het hôtel waar we sliepen liet mij een geheel lijstje zien van de reeds gesneuvelden, waaronder verscheidene officieren. Zelf had hij twee zonen in dienst, een stond in Frankrijk, een lag lichtgewond in een lazareth. En, evenals iedereen dien wij spraken, legde hij die eigenaardige eerbied-afdwingende berusting, en dat rotsvaste vertrouwen in de eindelijke overwinning aan den dag, elken Duitscher eigen. Den volgenden ochtend ging het met de electrische tram verder tot Beek. Daar zagen we aan de Duitsche grens de laatste Duitschers, en namen van hen, evenals van allen die ons op reis van dienst zijn geweest, een recht aangenamen indruk mede, want zij waren ons met onze tallooze bagage