Alleen de mooie, zwarte oogen hadden iets van hun vroegeren, tintelenden glans behouden. Arme moeder, fluisterde het jonge meisje.
O, dat hij haar zooiets had kunnen aandoen, waardoor hij haar leven totaal vernield had!
Suze had haar moeder niet meer vroolijk gezien, sinds haar vader hen had verlaten, dien zomer juist twee jaar geleden.
In de serre-kamer, die op een kleinen tuin uitliep, begon 't te schemeren. 'n Koelte drong nu binnen, die weldadig aandeed.
'n Heerlijke, stille zomeravond, peinsde Suze.
En als scherp contrast met wat daar buiten leefde en bloeide, overstelpte haar de vrees voor den naderenden dood.
Och, als zij haar moedertje moest missen, wat hield zij over!
En wie verloor zooveel aan haar als zij, de jongste, de zwakste, de minst-bedeelde der drie kinderen, zoowel uiterlijk als innerlijk.
Titia, de oudste, studeerend te Groningen, kon zich al gauw vestigen als arts.
Pierre, was als ingenieur in Duitschland werkzaam.
Alleen haar plannen stonden in verband met haar moedertje.
Sinds die alleen was gebleven, hadden zij zich nog inniger aan elkaar gehecht.
Van haar vader had zij nooit gehouden, voelend, dat hij haar niet vergaf, dat ze leelijk was en zwak, tot weinig in staat.
En toen hij haar moeder had verlaten voor een danseres van een Vlaamsche opera, met wie hij nu was getrouwd, was zij gaan werken voor verpleegster.
Nu was ze in haar eersten dienst.
- ‘Suze,’ klonk het kreunend.
Het meisje vloog op.
- ‘Lieveling, luister eens.... kom eens hier bij me zitten.... kan niemand ons hooren?’
- ‘Neen, Maatje neen....’
Suze hield nu de bleeke hand der zieke in de hare.
- ‘Suze.... nu moet je niets meer zeggen van onwaardig en vernederend,’ klonk het aarzelend, ‘want ik voel dat ook wel, maar o als je wist, hoe ik verlang, Suze, kind, ik wou hem nog eenmaal zien....
Al is 't maar even Suze.’
Haar woorden klonken nu smeekend en de uitgeteerde handen wrongen zich krampachtig.
‘Van Gent hiernaar Doorn is wel een heele reis, maar toch Suze, toe, haal hem. - Op een brief komt hij niet, Suus. - Ik ken hem.
Dan zal ik beter kunnen worden, Suus, als ik hem eerst nog maar eens heb gezien.... dan zullen we samen genieten van de lieve, kleine villa, die we hier bewonen.
Dan zal ik nooit meer over hem spreken, Suus.’
- ‘Ik zal er voor zorgen,’ beloofde het meisje eindelijk.
Uitgeput zonk de zieke neer, 'n glans van hoop en vertrouwen op 't gezicht en voor 't eerst dien avond sliep ze wat rustiger.
De trein stuwde door de zomerlanden, het Zuiden tegemoet.
Ze droomde haar eigen droom niet, 't jonge verpleegstertje.
Ze dacht aan het verleden, aan het huwelijk van haar ouders, aan hun leven in Gent, waar haar vader was werkzaam geweest aan het Conservatorium, waar hij nu en dan was opgetreden als musicus, roem had ingeoogst.
Hoe hij hun moeder, meer dan tien jaar ouder dan hij-zelf, en contrefaite, meer en meer had verwaarloosd.
Totdat 't ìn de stad bekend was geworden, dat hij ging met een zangeres van de opera, en hun gezin de vreeselijkste smaad was aangedaan die denkbaar was.
Daarop was de echtscheiding gevolgd en hun vertrek naar Holland.
O, dat hij zooiets had kunnen aandoen een vrouw, met wie hij toch zooveel jaren had saamgeleefd, die hij eens, geheel vrijwillig, om geen enkele bijreden, had getrouwd, van wier kinderen hij de vader was, een vrouw, zoo lief en zacht, als hunne moeder; 't ging haar begrip te boven.
Ze deden samen de lange reis, meest zwijgend, als vreemden.
Eugène Mercier was nog in de kracht van zijn leven.
Bitter dacht Suze aan het contrast, dat hij vormde met haar arme, oude, zieke moeder.
Toen zij thuiskwamen en zij haar moeder had voorbereid, liet zij haar ouders alleen.
Ze begreep, dat haar moeder hem nu alles vergaf.
Hoe lief moet zij hem hebben gehad, om dat te kunnen doen, bepeinsde zij.
Dien nacht fluisterde de zieke: - ‘Ik ben zoo gelukkig geweest.
Verwijt hem nooit iets, Suus, ook niet, als ik er niet meer zijn zal. En als hij je nog eens noodig mocht hebben, Suze, ga dan. - Om mijnentwil.... zeg dit ook aan Titia en Pierre, Suus, en heb dank voor dit laatste vooral.
Zoo sloot zij de oogen, om nooit weer te ontwaken, in de herinnering aan haar liefde, die reikte tot over het graf....