eischen, in versneld tempo, uitgerust met de meest moderne verdelgingswerktuigen den opmarsch te beginnen, hetzij naar het Westen, hetzij naar de koloniën der Westersche mogendheden.
Krijgshaftig van aard, den dood gering achtende, durfden zij den Russischen Goliath met succes trotseeren en hebben zich thans gekeerd tegen hun vroegeren leermeester, dien zij weldra in slagvaardigheid en organisatietalenten zullen overtroffen hebben.
Nu nog op den achtergrond nadert in een wellicht niet ver verschiet dit niet te onderschatten gele gevaar, in aanmerking genomen het groote intellect van elk individu, gepaard aan een maximum van uithoudingsvermogen en het juiste begrip van tucht.
Bepalen wij ons echter tot het tegenwoordige.
Wanneer de huidige oorlog zal uitgewoed zijn, wie kan het met zekerheid voorspellen?
Welke verrassingen zal hij nog brengen, hoe zal zijne ontknooping zijn? En hoe zijne ver strekkende gevolgen?
Een ding is zeker: hij zal een nameloos wee achterlaten in de harten der tallooze treurenden, in die van de door den krijg tot den bedelstaf gebrachten, en dit gevoel zal veelal vermengd zijn met haat en afschuw.
Er wordt wel gezegd dat de oorlog den oorlog doodt, doch juister zou het zijn te beweren dat hij verbittering zaait, rancune kweekt, in zich de kiem van nieuwe oorlogen bevat.
Helsche uitvindingen zullen onverpoosd worden gedaan, de eene de andere in demonisch vernuft overtreffende, voor hare proefnemingen vele menschen en groote financieele offers eischende, om, zich niet storende aan conventies, te worden toegepast wanneer de tijd daartoe rijp zal zijn.
Tractaten zijn geschonden, beloften en eeden hebben geen waarde meer, leugenachtige persberichten worden opgenomen en verspreid, de algemeene verwarring nog vergrootende, hospitalen en roode-kruiswagens, woningen van onschuldigen, non-combattanten, niets wordt meer ontzien.
Niemand zal voortaan zijn leven meer zeker zijn.
Menschen en dieren zullen doelloos worden opgeofferd aan eene krankzinnige zucht tot vernietiging, geheele landstreken, eeuwenoude historische kunstgewrochten dreigt vernieling.
Vandalisme en brutaal geweld vieren hoogtij.
A la guerre comme à la guerre, heette het, en dit is gebleven, doch zóó is het nog nooit geweest.
In den oorlog schijnt alle menschelijkheid op te houden, de humane gevoelens schijnen verstikt door de moord- en brandatmosfeer.
Waarom toch, vragen wij ons af, waarom toch deze verspilling van menschenlevens, deze verstoring van geluk en welvaart, dit weggooien van geld voor moorddadige doeleinden, deze terugkeer tot het barbarisme, thans voorgegaan en geleid door het meest geraffineerde intellect?
Waarom? Wellicht omdat 't een noodzakelijk uitvloeisel is van de geweldige opgedrevene oorlogsbegrootingen der laatste jaren, van de enorme uitbreiding van oorlogsmateriaal, van het steeds meerder in aantal geworden contingent manschappen onder de wapenen, en het daarmede gepaard gaand en toegenomen militairisme, dat in tijd van vrede geen recht bestaan meer hebbende, zich uiten moest door in actie te treden.
Daarbij de heersch- en hebzucht der mogendheden, de eene niet onder willende doen voor de andere. Terecht zeide La Fontaine het reeds:
La raison du plus fort est toujours la meilleure.
La paix est fort bonne de soi
J'en conviens; mais de quoi sert elle
Avec des ennemis sans foi?
Doch ook:
La Fortune se plaît à faire de ces coups
Tout vainqueur insolent à sa perte travaille.
Défions-nous du sort, et prenons garde à nous
Après le gain d'une bataille.
Moge eenmaal het betere in den mensch, laat ons zeggen het vreedzame, het zachte, de overhand verkrijgen op het ruwe, hier belichaamd door het oorlogszuchtige, want de hedendaagsche gang van zaken leidt onherroepelijk tot het zuiverst anarchisme, tot geheele verwildering. Wij hopen het, doch zullen het niet meer aanschouwen.
F.A. EBBINGE WUBBEN.
Den Haag, 28 Augustus 1914.