verveelde hem;.... hij wilde leven, zoolang hij kon.
Hij liep de kamer uit, en eenige oogenblikken later viel met een smak de voordeur dicht.
‘De ouwe is d'r weer tusschen uit,’ giegelden de meisjes in de keuken.
‘Toch wel zielig voor mevrouw’, zei Sien, de oudste.
‘Kom, mensch, die is blij, dat ze een beetje alleen is, zooveel heb ze an hem ook niet.’
‘Nou, as ik wist, dat 't met mijn ook zoo most gaan, zou ik Piet bedanken, daarvoor ben je niet getrouwd....’
‘En dan zoo'n mensch, dat cente heb als mevrouw; mijn most ie niet voor hebben. Je word 'r al akelig van, als je hoor, hoe ze altijd prebeert 'm an 't praten te krijgen. Ze heb ook niet veel an d'r leve.’
‘Ach, dat was nog minder, as ie de meissies maar met rust kon laten. Net of je d'r van gediend ben, van zoo'n sukkel angehaald te worden. Ik vin 'm 'n engert, met z'n magere kou we hande, die altijd beve.’
‘Ja, as 'k geen kepassie had met mevrouw, zou 'k 't d'r al lang gezegd hebben.’
‘Net of ze 't niet weet....’
‘Nou ja ze weet 't netuurlijk; maar 't is toch nog anders as je zoo d'r mee aankomp, dat je om meneer weg wil.’
‘D'r wor gescheld,.... ga jij effe Sien. Zeker de Vree weer, dat is d'r liefde.’
‘Nou 't mensch mag wel wat hebben, een boel aardiger man dan meneer hier. Mevrouw heit 'n heele anspraak an 'm’, zei Sien, en lei haar naaiwerk zuchtend op de keukentafel, repte zich dan naar voren.
‘De familie thuis!’
‘Jawel meneer.’
Sien tikte even, diende aan: ‘Meneer de Vree.’
De Vree, een zestiger, kort stevig ineengedrongen, met kort geknipt haar, al grijzend; en frisch, blozend gezicht, kleinen knevel, en mooie gave tanden, hield er van zich netjes te kleeden, bezag zich even in het spiegeltje in de vestibule, kwam toen in.
‘Koen er op uit?’ vroeg hij na de wederzijdsche begroeting den aangewezen stoel nemend tegenover mevrouw van Breukelen.
Ze overlegde met zichzelf of ze weer het gewone uitvluchtje zou verzinnen: ‘een luchtje scheppen, of zoo iets.’
Maar 't was of iets haar dreef, tegenover de Vree nu maar het masker af te leggen. Onbewust was een plan in haar gerijpt. En de Vree, die wel wist, intuïtief voelde, zou de eerste zijn aan wien zij haar besluit wilde vertellen.
Het besef dat zij er misschien toch nooit toe zou overgaan, deed haar er altijd over zwijgen.
‘Ja, Koen is uit,’ zei ze na een stilte.
‘Wil je een kopje thee?’
‘Als je nog hebt graag.’
De Vree, met zijn kalme blauwe oogen, de armen gekruist over de tafel, bleef zwijgen, scheen te wachten op wat ze hem te zeggen had.
Het was geen uitzondering, wanneer hij 's avonds kwam, dat van Breukelen uit was. Hij vond het wel zoo aangenaam Amelie alleen te ontmoeten, pijnlijk als hij het vond, de min of meer hatelijke toespelingen aan te hooren, die hem in van Breukelen hinderden.
‘Een beetje down?’ vroeg hij, toen zij nog altijd bleef zwijgen.
Zij trok met de schouders, en probeerde een vroolijk gezicht te zetten, wat haar slecht afging.
‘Niet meer dan anders,’ zei ze, en liet er dadelijk op volgen: ‘maar ik wilde je toch wat vertellen. Koen zinspeelt telkens op een scheiding.... en ik ben van plan er nu maar eens op in te gaan’...
De Vree stond op, en deed een paar passen in de kamer, kwam dan voor haar staan.
‘Ben je daar werkelijk toe besloten?’
‘Ja,’ zei ze beslist.
‘Nou, ik vind het de beste oplossing.’
Dat rechtstreeksche antwoord schokte haar even. ‘Het zal wel een heele verandering zijn,’ ging ze half tot zichzelve voort. ‘Ik ben zoo aan mijn huishouden gewoon. En dan moet alles anders worden.’
‘Wel, wat let je om alles te laten zooals het is?’
‘Neen, dat gaat niet, de Vree, dat zou me bovendien ook onmogelijk zijn. Je begrijpt toch, dat ik zoo ver mogelijk van den Haag af wil wonen? Ik kan hier niet blijven. En dat weegt wel een beetje zwaar, ik ben aan mijn huis gehecht. Maar dat kan eenmaal niet anders, ik zou’....
‘Bijvoorbeeld?’....
‘In Berlijn kunnen gaan wonen, en daar en pension gaan. Ik heb er nog wel enkele kennissen, die me er niet om zouden mijden.’
‘Wel neen, daar zijn we nu wel een beetje boven verheven’.
‘En ik kan daar in den omtrek van de