Dat er wel eens landslui, meest uit de arbeidende klasse, als lästige Ausländer over de grenzen worden gezet, valt niet te ontkennen, doch hiervoor zullen wel grondige redenen bestaan.
De Duitscher wenscht nu eenmaal stipte gehoorzaamheid aan de wetten, heeft het land aan praatjes, tegenstribbelen of lijdelijk verzet en houdt niet van aanranding van het gezag door oneerbiedige uitlatingen over vorstenhuis of autoriteiten.
De vreemdeling, die niet genegen is zich daaraan te onderwerpen, wordt een, twee, drie naar zijn land geëxpedieerd en kan dan over zijne onvoorzichtigheid nadenken.
Dat er wel eens vergissingen kunnen plaats hebben is mogelijk, doch deze zijn uitzonderingen, geen regel.
Hoe verschillend de landaard ook moge zijn, sluit de Nederlander zich over het algemeen gemakkelijk bij den Duitscher aan en omgekeerd, ofschoon den eersten het onderwerp Deutschtum begrijpelijkerwijs maar eene matige belangstelling inboezemt; ook gevoelt hij wel bewondering doch geen enthousiasme voor het schneidige Militär.
Behalve over deze twee punten begrijpen Duitscher en Hollander elkander goed, al koeterwaalt en radbraakt de laatste diens taal wel eens, wat vroeger meer voorkwam dan tegenwoordig.
Nooit wordt dan ook over den verdammten of verrückten Holländer gesproken, doch wel laat de Duitscher zich in dergelijken trant uit over eene andere natie, die toch ook veel geld bij hem verteert.
Tusschen Nederland en Duitschland bestaat een uitgebreide handel; beide landen betrekken en consumeeren elkanders produkten.
In den zomer wemelt het van Hollanders langs den Rijn, op de badplaatsen, in de Harz, in den Eiffel, in het Schwarzwald, enz. en omgekeerd frequenteeren de Duitschers onze zeebaden.
Wij zijn dus overbekend in Duitschland en worden, geheel ten onrechte, door vele Duitschers als de plat-Duitsche neven beschouwd.
Kortom, de verstandhouding tusschen beide staten laat niets te wenschen over, is uitstekend, wat echter niet wegneemt, dat hun stelsel van schrikbewind in tijd van oorlog ons hoogst onsympathiek is.
Daarbij komt de vereering, die men ook in Duitschland koestert voor ons Vorstenhuis, verwant aan den Keizer, niet alleen door de banden des bloeds en die van de taal, doch ook uit een historisch oogpunt, hebbende beiden denzelfden beroemden voorzaat, den admiraal de Coligny, den grooten voorvechter van het Protestantisme, vermoord in.... Frankrijk.
Verder niet te vergeten Duitschlands bewondering voor het Nederlandsche volk, dat tachtig jaren voor de vrijheid streed, een geliefkoosd onderwerp van Duitsche schrijvers van naam.
Een roem, waarvan wij, de nakomelingschap, nog in zekeren zin de vruchten plukken.
Wij Nederlanders gevoelen geene bizondere voorkeur voor eenige natie, mogen er al eens enkelen dwepen met Frankrijk, Engeland of Duitschland, eene unanieme sympathie bestaat er niet.
Wij blijven het liefst wat wij zijn - Nederlanders met eigen constitutie, en zoo neutraal mogelijk.
Slaan wij een blik in de geschiedenis, die de lessen bevat van de ervaring onzer voorvaderen, dan zouden wij daaruit kunnen concludeeren, dat van eene inmenging van Frankrijk of Engeland voor ons geen heil te verwachten is, ofschoon wij erkennen, dat de volken van beide landen eigenschappen bezitten die wij bewonderen, en wij b.v. door Napoleon nuttige instellingen rijker zijn geworden, waarvan wij vermoedelijk anders zouden verstoken zijn gebleven.
It is an ill wind that blows nobody any good!
Van eenige stamverwantschap met beide landen is echter geen sprake.
Mocht onze zelfstandigheid behouden blijven, des te beter, doch zoude deze vroeger of later gevaar loopen, dan dunkt het ons rationeeler om aan een eventueel compromis met een machtigen bevrienden staat den voorkeur te geven boven noodeloos bloedvergieten en vruchteloos verzet.
Vaderlandsliefde is een zeer loffelijke eigenschap, het natuurlijk uitvloeisel van liefde en gehechtheid aan den geboortegrond, en sluit in zich den moed om deze te verdedigen.
Zij mag echter nimmer ontaarden in roekeloosheid en misdadige dwaasheid.
Steeds behoort te rade te worden gegaan met de situatie, waarin zich het betrokken land bevindt.
Wat zal een staat als Nederland met een klein leger en vloot, met uitgebreide verafgelegen bezittingen, reeds moeielijk te verdedigen door een eerste-rangsmogendheid,