vallen is, veroordeeld te worden en in de gestichten van ouderen en meer ervarenen de ondeugd te leeren in al haar vertakkingen, terwijl de paedagogen er dan toch buiten staan.
Waar vindt men de prostituées dikwijls weer, als zij op lateren leeftijd ondergaan?
Heel vaak in gevangenissen en rijkswerkinrichtingen; daar ondergaan zij hun cellulaire of gemeenschappelijke straf; daar ook vinden zij dan, als zij nog niet tot gewetenlooze misdadigsters zijn verlaagd, gewoonlijk in de zooveel betere inrichtingen, dan die van voor eeuwen met haar kelders en hokken en folterwerktuigen tot lijfstraffelijke rechtspleging, toen barbaarschheid een deugd leek, een veilige herberg voor de verleidingen, die sterker waren dan zij en ook voor de armoede en het leed, hun dagelijksche gasten.
Als het individu zijn celstraf ondergaat (in het gemeenschap zijn meer privilegiën toegestaan) krijgt hij de eerste twee dagen water en brood (roggebrood), vervolgens wordt hem koffie en roggebrood verstrekt, terwijl het middagmaal hutspot of soep oplevert en eenmaal in de week 100 gram of minder vleesch hem wordt toegedeeld. De cantine veroorlooft hem van eigen geld het gebruik van: boter, kaas, haring, bokking, melk, eieren, karnemelk en extra koffie (in alle strafinrichtingen is deze tegemoetkoming niet hetzelfde). Als men nu weet, dat de porties hoogst matig zijn, dat het voorkomt dat zij niet toereikend worden geacht, en dat het gebruik der cantine lang niet altijd van toepassing is, moet men tot de conclusie komen dat het bestaan in de vrijheid verre van rooskleurig is.
En in de rijkswerkinrichting Veenhuizen (bestemd voor bedelaars en landloopers; te Hoorn bestaat zulk een huis voor drankzuchtigen, daar zijn zij in gemeenschappelijke opsluiting) leven en werken velen, daar in die groote heide-eenzaamheid, waar uren ver men niets bekent dan haar dorre winterpij of haar mooi violet zomerkleed, afgewisseld door bosschen, daar waar armoede en zwaren arbeid samengaan, vinden zij, de velen, een toevluchtsoord.
Ik weet wel, dat er onder deze gezonkenen zijn, die uit luiheid of door eigen schuld daar zijn beland, evenals men onder de bevolking der gevangenissen velen vindt die tot de werkelijke booswichten behooren, maar er zijn ook anderen, waarbij geen eigen schuld de oorzaak is, maar de omstandigheden hun brachten ten val.
Zij zijn het, die evenals de onwaardigen door de maatschappij worden uitgesloten, zij zijn het, die moeten boeten voor de zonden van de slechten, zij zijn het, die door het wantrouwen mede zijn ondergegaan, die daar jaren en jaren hun bestaan rekken met tusschenpoozen van vrijheid, terwijl er velen een rustplaats vinden voor altijd, maar dan ook afgescheiden van de bevoorrechten.
In naam der overwinning, klaag ik allen aan, die zich baden in weelde, wentelen in zonden, die worden bemanteld met het geld, het geld, dat dikwijls op zulk een onverantwoordelijke wijze wordt verkwist; klaag ik allen aan, die belijden een God, een Christus, erkennen Zijn nalatenschap, en het geweten sussen met dogma's, als daar zijn: het is God's wil, beproeving, straf en ondoorgrondelijk raadsbesluit; klaag ik allen aan, die niet de reddende hand willen bieden tot steun, bescherming en verheffing van de vrouwelijke bannelingen, maar ze daarentegen verguizen en vertrappen.
Zal de wereld van koude grootheid en gewetenlooze Christelijkheid eerst haar einde vinden in het graf?
Wat zou er niet tot stand kunnen komen als zij allen, die paleizen en lusthoven bewonen, tot inzicht kwamen om mee te werken aan de verheffing van die ongelukkigen; om te steunen waar zooveel smart, strijd en honger, in ruwe naaktheid, als de kiem der zonde, zich aan de oppervlakte openbaart.
Maar wat baat het, als zij zich uit laksheid, onverschilligheid, koudheid of afschuw verwijderd houden van de levende dooden in de diepste ellende?
En wat kunnen zij dan weten van het worstelen, dat pijnigend gepaard gaat met gebrek, als zij niet tot de droevige werkelijkheid willen doordringen? Wat kunnen zij weten van het struikelen, vallen en vergaan op den grooten, wreeden levensweg der vrouwen?
Niets kunnen zij weten daaromtrent of althans heel weinig, evenmin als een religieuze, die zich verbergt in haar kloostercel om te ontsnappen aan de gevaren des levens.
De wereld betitelt een bruid van Christus, die haar tijd grootendeels doorbrengt met bidden in versterving, tot verkrijging van eigen zaligheid, eerwaarde zuster, maar zou zij niet meer eerbied afdwingen als zij beschermd door haar staat en haar kleed rondwaarde, daar waar armoede, ziekten en zonden in al haar verschrikkingen zich vertoonen, om