Mossel ten dezen tot beperking, doch gelijk zoovele Indische verbodsbepalingen werd ook deze slecht nageleefd, en controle was bezwaarlijk. Of welke baljuw of fiskaal kon, bij 't zien van de opgetooide vrouw eens onderkoopmans, aanstonds beoordeelen of zij, in strijd met het voorschrift, voor meer dan 3000 rijksdaalders juweelen aan 't lijf had?
Op de buitenbezittingen deed het weeldevertoon voor dat op Java niet onder. De vrouw van den gouverneur van Ternate liet zich in gezelschap zien met preciosa in 't haar, in de ooren, aan hals, vingers en kleeren voor eene waarde van ongeveer f 40.000. De doopsprei van het dochtertje van dr. Paulus Valckenaar, die later dezelfde functie uitoefende, was bestikt met edelgesteenten tot een bedrag van f 10.000. In zijne brieven aan een broeder in 't vaderland schreef deze ten jare 1779 iets omtrent de samenleving te Semarang, ‘waar men in 't generaal zeer splendied leeft, en waar de dames de nieuwe modes uit het vaderland met de Indische pracht gepaard laten gaan.’
Het was vooral in de kerken, dat de dames gaarne hun rijkdom tentoonspreidden. De Graaff geeft in zijn Oostindise Spiegel eene voorstelling hoe zulk eene aanzienlijke dame kerkwaarts ging, omhuld met fluweel, satijn en damast, versierd met gouden strikken, met parelen en diamanten. Ook de slavinnen, welke de meesteres hare kostbaarheden nadroegen, waren fraai opgedirkt. De eene kwam met het kerkboek met gouden knippen, de andere met de gouden of zilveren sirihdoos, een derde met den kostbaren waaier, een vierde met den gouden reukflacon, een vijfde met den geborduurden zakdoek, een zesde met de kipersol of zonnescherm, enz. Stavorinus schreef dat de dames zich des Zondags nog wel eens op de vaderlandsche wijze kleedden, met rijglijf en sak. Doch dit werd meer en meer eene uitzondering, en ook de crinoline, die omstreeks het jaar 1860 een poos in zwang was, verdween spoedig uit de Europeesche gezelschappen.
Deze laatste mode was nagevolgd van die uit het vaderland, waar de hoepelrok zelfs op het tooneel gezien werd. In 1763 trad de actrice Fokke als Jacoba van Beyeren op, in het gelijknamige treurspel van Jan de Marre, omhuld door een golvende crinoline. En ofschoon dit als een anachronisme op de planken mocht aangemerkt worden, het hinderde de toeschouwers niet. Nog een eeuw later, in 1868, schreef Mina Kruseman uit Brussel:
‘De crinolines groeien weer fameus, doch zijn van boven zeer smal, dikwijls zelfs geheel zonder veeren, omdat de mode voor de variatie eens “à la recherche de la nature” is gegaan, dus vormen avant tout. Hang op, en om, en aan, al wat ge wilt, maar vergeet niet dat de vrouw boven de kleeren gaat.’
In het jaar te voren schreef dezelfde:
‘De crinolines zijn aan het vermageren, tot groote vreugde der kleine dikkertjes en tot groote spijt der lange mageren. Laatst op een bal waren er eenige oude matrones, die afgesproken hadden de crinoline in eer te houden; zij hadden hare dochters en nichtjes van cages voorzien, en hadden zichzelve niet minder goed bedeeld. Een jong advokaat, die nogal tot de uitverkorenen behoorde, danste met eene der jonge crinoline-dames, die hem het dansen vrij moeielijk maakte door de veeren van haren hoepelrok. Opeens bleef hij voor de loge der oude dames stilstaan: ‘Je me perds dans votre cage, Mademoiselle,’ zeide hij vrij wrevelig; ‘comment aussi pouvez-vous persister à porter ces choses-là?’ Toen keerde hij zich om naar de oude dames en met een geste, die iedereen deed omzien, vervolgde hij: ‘Songez donc, Mademoiselle, que quarante siècles vous regardent!’
‘Op het volgende bal waren de crinolines afgeschaft.’
Een ander crinoline-incident gebeurde in Indië, waar de zucht om de vaderlandsche modes na te apen aan het nuchter verstand wel eens parten speelde. In den Ned. Ind. Muzen-almenak van 1860 kwam een brief voor van eene jonge dame in het binnenland van Java aan hare vriendin te Batavia, aantoonende dat de hoepelrok onder de Europeesche dames toen vrij algemeen in zwang was, ondanks dat die voor Indië een hoogst onpraktisch kleedingstuk mocht heeten. Zelfs nam die rok in omvang steeds toe; hoe grooter de crinoline, hoe indrukwekkender de verschijning! Eerst waren 't de hoepels van een suikertonnetje, die den omvang van het ding of onding bepaalden; daarna werden 't de hoepels van een okshoofd, en ten laatste kregen ze eene afmeting dat de vrouw van den assistent-resident, die in de woonplaats der briefschrijfster den toon aangaf, met haren hoepelrok de geheele kanapé besloeg, waarop zij zich bij hare recepties placht neer te zetten. Het was -
Ein Kanapé sehr lang und breit,
Für ihre grosze Sittsamkeit.
De inlanders hadden spoedig een naam bedacht voor dit nieuwerwetsche gevaarte; zij noemden het een koerongan ajam, d.i. een van bamboe gevlochten kippenkooi. Bij het bal, 't welk de assistent resident den notabelen van de plaats aanbood bij gelegenheid van de meerderjarigheid van den inlandschen kroonprins, waren alle dames naar den eisch gecrinoliniseerd, en de ruime afmetingen van eene Indische voorgalerij kwamen hier van pas om voldoende speling te laten aan deze