De Hollandsche Lelie. Jaargang 28
(1914-1915)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdHuishouden doen.Het Gerechtshof te Arnhem heeft niet lang geleden een man zijn zin gegeven, die echtscheiding aanvroeg, om reden dat zijne vrouw zich niet met het huishouden bemoeide. Dat rechts-college vond grond daarvoor in de bepaling van art. 158 van het B.W.: ‘De echtgenooten zijn elkander wederkeerig getrouwheid, hulp en bijstand verschuldigd’ en gaf daaraan deze interpretatie, dat indien de vrouw beslist nalaat het huishouden waar te nemen en van geen bepaald beletsel om zulks te doen is gebleken, zij ernstig te kort schiet in de ook haar in de wet opgelegde verplichtingen. Maar wel willen wij, als warm voorstander van de rechten der vrouw, de vraag stellen of de verklaring van hare gelijkwaardigheid met den man als burger van den staat, met zich zal brengen, dat zij zich ontslagen zal rekenen | |
[pagina 2]
| |
van de verplichting om het huishouden waar te nemen. Eene vraag, die misschien minder van belang is voor die gelukkigen, die geld genoeg hebben om tegen betaling hulp van buiten te requireeren voor deze taak, maar die eenvoudig levensquaestie is voor die overgroote meerderheid van onze huisvaders, die door werkstaking van hunne vrouwen op huishoudgebied tot den financieelen ondergang zullen gedoemd worden; ongerekend het gevaar voor goede verstandhouding tusschen man en vrouw, de grootste liefde des mans is toch niet bestand tegen een huishouden van Kéja, en feminist of niet, alle mannen zeggen het nog altijd Chrysale na: ‘Je vis de bonne soupe et non de beau language.’ Dit hoofdartikel, van een zoo vooruitstrevend blad als ‘het Vaderland’, is vermoedelijk, ik zou zeggen zeker en stellig, geschreven door een man. En door een die hetzelfde zegt wat ook-ik reeds jaren lang heb getuigd en steeds zal blijven getuigen: In een huwelijk is de taak, is de plicht der vrouw, die welke zij bij het wettige huwelijks-contract op zich nam, te zorgen voor het huishouden, dat waar te nemen in dien zin, dat de finantiën goed beheerd worden, dat de dienstboden de haar opgedragen werkzaamheden vervullen, dat er gezelligheid, regel en orde heerscht, dat de kinderen behoorlijk worden opgevoed, enz., enz.. Zij, die dom genoeg is van te meenen, dat het naloopen van maatschappelijke plichtjes hooger staat dan het vervullen dezer hooge en ernstige en veelomvattende taak, toont, door zulk eene verwatenheid en domheid, hoe ongeschikt zij nog is voor de rechten waarom zij zoo luide roept, en hoe haar integendeel niet meer toekomt dan de rol van onmondige. Immers, eerst dan kan men waarlijk vrij zijn wanneer men toont die vrijheid te verdienen. En, is het niet treurig dat de hedendaagsche vrouw hoe langer hoe meer toont het woord vrijheid te verwarren met tuchteloosheid? Zij begrijpt niet dat, waar haar echtgenoot het geld verdient, dikwijls het grootste gedeelte van den dag op kantoor of bureau arbeidt, het aan háár is harerzijds te waken voor het nakomen van háár deel der op zich genomen taak, door het huwelijksleven te veraangenamen, en er het middelpunt van te vormen, iets wat zij alleen dan kan doen wanneer zij de waarde van dat huwelijksleven waarachtig beseft, en er voor voelt meer dan voor hare zoogenaamde maatschappelijke plichten. Niemand kan twee heeren dienen. Zoo min als de knapste en vlugste man tegelijkertijd kan uitmunten in zijn eigen vak en toch zijn een Jan-Hen, die op zijn huishouden toekijkt en zijn vrouw naloopt, zoo min kan de vrouw het een of ander beroep of vak vereenigen met dat van huisvrouw en moeder. Dat huisvrouw- en moeder-zijn geenszins gelijk staat met het ‘koken van soep’ - gelijk mej. Martina Kramers in een antwoord op het Vaderland-artikel tracht te beweren - is zóó vanzelf sprekend, dat de redactie van dit Blad, juist om die reden, eene diepgaande discussie met haar, die zóó weinig begrijpt of wil begrijpen, terugwijst. Dit soort kinderachtig argument, alsof huisvrouw- en moeder-zijn gelijk staat met kopjeswasschen, stof-af-nemen en dergelijke geestdoodende bezigheden, (die een miniem onderdeel vormen van het raderwerk genaamd huishouden), werd indertijd ook door mevrouw Goekoop (zooals zij toen nog heette), geboren de Jong van Beek en Donk, tegen mij aangevoerd. Deze dame nu was toenmaals een dier ‘bevoorrechten’, waarvan het hierboven aangehaalde artikel spreekt, die geld genoeg hebben om zich, tegen betaling, van buiten zooveel hulp aan te schaffen als zij noodig hebben. Desniettemin is mevrouw Goekoop - de Jong van Beek en Donk, weinige weken na bovenbedoeld onderhoud met mij, van haar man gescheiden - hetgeen in elk geval een bewijs is dat deze bij haar niet vond wat hij zocht. En ik voor mij ben zoo vrij te beweren, hoe ook in de rijkste huishoudingen nimmer eene ideale toestand kan heerschen, wanneer mevrouw het aldus enkel laat aankomen op gehuurde hulp van buiten. Indien zij die niet behoorlijk nagaat, en regelt, en op de hoogte is van aller werkzaamheden, dan zal zij, getuige ‘de dienstbodenquaestie’, telkens van personeel moeten veranderen, en voortdurend last en ergernis hebben, en.... haren man geven. Maar ook bovendien, wat, in gevallen van ziekte, wat, waar het de opvoeding van kinderen geldt? Enz. Enz.! Is gehuurde hulp óók in staat te vervangen de liefde en zorg van eene voor haar huishouden van ganscher harte opkomende echtgenoote? Juist daarom maakt hetzelfde Vaderland, dat in zijn hoofdartikel zoo verstandig schrijft, een kapitale fout als het zijn Zondagsche medewerker(ster?) laat propaganda maken voor gemeenschapskeukens, en dergelijken nonsens, die niet anders kunnen dan bevorderen den ondergang van het gezinsleven, en, daardoor, | |
[pagina 3]
| |
van de goede verstandhouding tusschen man en vrouw. In de Nieuwe Arnhemsche Courant, insgelijks in een hoofdartikel, betuigt mevrouw Hoogendijk-Hesse, insgelijks eene voorstanderes van vrouwenkiesrecht, hetzelfde: Eerstens zal er verschil moeten bestaan tusschen gehuwde en ongehuwde vrouwen; want nooit mag worden voorbijgezien, dat de eigendommelijke taak der vrouw is het gezin. Als zij met den man een gezin gaat grondvesten, is haar onafwijsbare taak en plicht haar gezin; daar behoort zij, en deze is zoo veelomvattend en veel, neen, alles eischend van de vrouw, dat zij geen veplichtingen of werkzaamheden buiten haar gezin kan waarnemen. Doet zij dit, dan lijdt het gezin een onherstelbaar verlies en de Maatschappij gaat wankelen in haar grondvesten. Hoe er vrouwen kunnen zijn, die de te huwen vrouw tegelijk in een betrekking willen houden: het is mij onbegrijpelijk. Als eene in betrekking zijnde vrouw gaat huwen, dan staat het als een paal boven water vast, dat zij haar betrekking niet meer kan waarnemen. Nummer één dienen de vrouwen het Gezin hoog te houden; daarin is de taak der vrouw een geheel andere als die van den man. Afgezien van welke godsdienstige overtuiging ook, afgezien van de geldkwestie hoe ook, tusschen twee haakjes dient gezegd, dat men zonder geld nog beter een gezin kan vormen dan zonder vrouw, behoort de vrouw aan haar gezin, zij kan daarbuiten geen betrekking waarnemen. Het lijkt mij zelfs absurd toe, dat een vrouw dat zoo bepleiten moet. De huishouding eischt zoo de geheele vrouw, lichaam en ziel, hoofd en hart, neiging en gedachten, dat het volslagen onmogelijk is daarnevens eene betrekking waar te nemen. Een gezin zonder moeder, een huishouden zonder vrouw is als een boom zonder wortels, het kan eenvoudig niet bestaan. Beter geen gezinnen te vormen, dan gezinnen waaraan de levenskracht ontbreekt, zij gaan te gronde en met hen het jonge leven. Ziedaar zoovele behartenswaardige woorden eener gehuwde feministe in den goeden zin, die ik elke vrouw, welke het waarachtig ernst is met haar eigen toekomst en die harer dochters, ter overdenking aanbeveel. Mevrouw Hoogendijk-Hesse stelt, evenals ik, de huisvrouw-taak - indien zij goed en behoorlijk wordt waargenomen - even hoog als die van dokter, of advocaat, of professor, of wat ook. Evenals ik, wijst zij er op hoe man en vrouw, die samen huwen, verschillende plichten hebben waar te nemen in hun verbintenis en hoe daarom het Hilda van Suylenburg-ideaal, van man en vrouw beide advocaat en van elkaar na gedaan werk even in de huiskamer ontmoeten als vrienden, onzin is in de praktijk, onzin, welke leidt tot echtscheiding en verwaarloosde slecht-opgevoede kinderen! Evenals ik maakt ook mevrouw Hoogendijk-Hesse een groot verschil tusschen de rol der gehuwde en der ongehuwde vrouw. De laatste is door de maatschappelijke omstandigheden in een geheel andere positie dan de eerste. Voor de laatste is het heden ten dage meesttijds noodzaak den levensstrijd in het openbaar te-voeren, of, zoo zij dat niet behoeft om finantieele redenen, dan drijft behoefte aan bezigheid haar in negen en negentig van honderd gevallen tot het zoeken van maatschappelijk werk, of iets van dien aard. Maar de gehuwde vrouw, die wèl de lusten wil van het huwelijk, maar die op de lasten daarvan neerziet als op iets minderwaardigs, zij is, laat ons het harde woord maar zeggen, een schande voor haar geslacht. Want, haar terrein is het normale arbeidsveld der vrouw, dat van te zijn de steun en de hulp, (niet de minderwaardige) van haren man, de opvoedster van beider kinderen. Indien zij op dit terrein bezig is met al de toewijding en al de talenten waarover zij beschikt, dan vervult zij de mooiste, heiligste, en meest-achtenswaardige vrouwen-roeping die denkbaar is, en staat vrij wat hooger dan dokteressen, en kunstenaressen, en ambtenaressen, en letterkundigen, enz. En, nogmaals, het behoeft wel geen betoog, gelijk ook het Vaderland aanteekent in den noot o.a. het ingez. stuk van mej. Martina Kramers, dat hetgeen hiermede is bedoeld niets heeft te maken met het triviale soepkoken, stof-afnemen, kopjes-afwasschen, enz. Zeker, ook die bezigheden moeten gedaan worden, en, eere die vrouwen, die, waar hare finantiën niet toelaten eene dienstbode te nemen, zich niet schamen voor het verrichten van welken huiselijken arbeid ook, want, wat zou er van den man terecht komen, indien zij dit weigerden, en, in plaats van hare plichten te verrichten, vergaderingen naliepen, en de kunst en de maatschappij dienden! Maar, met dat al, indien wij van huishouden-doen spreken, dan bedoelen wij niet een onderdeel maar het geheel. En het geheel is zóó veelomvattend dat het vereischt de gansche vrouw, | |
[pagina 4]
| |
evenzeer als een beroep van beteekenis vereischt den ganschen man. Het is daarom hoogst verblijdend dat uit het kamp der feministen stemmen opgaan, die in dezen den goeden, steeds meer uit het oog verloren weg trachten terug te vinden. Maar tegelijk is het hoogst bedroevend, dat het onder de vrouwen-zelven reeds zoo ver is gekomen als het is. Men behoeft maar rond zich te zien, om te weten hoe de in Arnhem uitgesproken echtscheidingsgrond één voorbeeld is uit duizend anderen. - En zulke wezens heeten dan ‘nuttige’ vrouwen. ANNA DE SAVORNIN LOHMAN. |
|