omgeving waarin ik zulke gevallen van nabij ken, meer dan een; voor die vrouwen heb ik alle achting, maar met dat al vind ik de opvatting an und für sich afzichtelijk-triviaal. Zij grondt zich op het Oude Testament, en op het: Gij zult haar heer en meester zijn. Maar, vindt gij het niet met mij onzedelijk dat eene vrouw aldus wordt verlaagd tot de wettelijke zinnenbevredigster van haar man, zonder dat er sprake is van wezenlijken drang en behoefte in hoogeren zin.? - Ja, over die uitgave moet gij U liever tot den heer Veen zelf wenden. Want dit is iets waarvan ik niets weet natuurlijk, daar het hem-zelf betreft.
Nu kom ik tot Uw tweeden brief, waarin ik met dankbaarheid lees hoe mijne artikelen nog steeds Uw waardeering en belangstelling blijven wekken. Het compliment dat gij mij maakt is mij véél waard. - In dien tweeden brief spreekt gij-zelve ook van ongelukkige ‘slavenvrouwen’, tot aan haar dood toe ‘afgebeuld’ in lichamelijken zin door haren wettigen echtgenoot. Dus, op dit punt zijn wij het geheel ééns. Blijft de quaestie of men ooit een man zal kunnen leeren zich ‘geheel te onthouden.’ Maar m.i. bestaat er zulk een diepgaand verschil tusschen onzedelijkheid, welke ook-ik verfoei, begaan b.v. aan minderjarigen, in publieke huizen, enz., en het buiten het huwelijk om eene geslachtsbevrediging zoeken bij een jongmeisje of vrouw die zelve heel goed weet dat zij later niet zal worden gehuwd, die dat ook niet verlangt, en geheel tevreden is met zulk een tijdelijken omgang. Zulke zoogenaamd-‘onfatsoenlijke’ vrouwen zijn heel dikwijls vrij wat zedelijker dan de gehuwde ‘fatsoenlijke’ uit de hoogste klassen. Een jonge man die nooit behoefte heeft aan normale zinnebevrediging is m.i. tegennatuurlijk. Uw woorden onderschrijf ik volkomen: ‘Niets haat ik als de leugen, huichelarij en veinzerij, maar die ook met een volkomen haat.’ - Zoo gaat het mij-ook. En neen, apen zijn in dat opzicht niet gelijk aan menschen, maar zijn veel beter dan deze. Want een apen-maatschappij is niet huichelachtig en verlengend als onze menschenwereld het is, tot in elken vezel toe. - Alles wat gij reeds elders hebt doen opnemen, vooral waar het veelgelezen dagbladen, enz., geldt, is uiteraard niet meer geschikt voor de Lelie als herdruk, want dan zou het te veel ouwe kost worden, maar eene oorspronkelijke bijdrage van U wil ik gaarne opnemen. Neen, lieve mevrouw, ‘vrijpostig’ is het heelemaal niet van U dit te
vragen, en ik zal heel gaarne iets van Uw hand, ook als artikel, opnemen, maar, voor alles: het moet nog niet elders zijn geplaatst. Uw ondervinding in zake mannen en vrouwen is ook de mijne. Mannen zijn gewoonlijk veel eerlijker dan vrouwen. Vrouwen zijn listig en valsch van nature, juist waar het geldt dezulken die een rol spelen in de maatschappij. Want, onder de zoogenaamd ‘gewone’ vrouwen ken ik er, zoowel oude als jongere, die ik onbepaald hoogacht en waardeer, en voor wier braaf en beminnelijk karakter ik onbegrensden eerbied koester, ook onder mijne kennissen van mijn eigen kring en stand. Maar het zijn, - deze Uwe ondervinding is ook de mijne, - de zoogenaamd zich aan het welzijn der maatschappij wijdende modernevrouwen op wie men veel minder staat kan maken dan op een man. Zoodra zij iets meenen te ‘beteekenen’ worden zij jaloersch van elkaar, verwaten, dom-ingebeeld, trachten elkander er uit te dringen, en te intrigueeren, - het laatste een aangeboren - vrouwelijke eigenschap. Om al die redenen juist vind ik eene vrouw ongeschikt tot het bekleeden van openbare betrekkingen, speciaal rechter, enz., al geef ik toe dat stemrecht haar rechtens beslist toekomt uit een rechtvaardigheidsoogpunt. - Ik moest lachen om Uw zoo juiste opmerking over het bidden: ‘De menschen bidden tusschen 10 en 11½ uur in de Kerk - en verder niet.’ Zóó is inderdaad het gewone sleur-godsdienst-leven! - Arme mevrouw, wat hebt U veel doorgemaakt, en wat schrijft U er thans berustend over! Ik dank U hartelijk voor Uw lief vertrouwen in mij, en ik hoop zeer stellig dat U mij méér zult schrijven.
Ger. - Ik had U zoo heel gaarne particulier willen antwoorden, maar op dit oogenblik is het mij onmogelijk, daar mijn particuliere corr. reeds zóó is opgehoopt. Veel durf ik niet zeggen op deze plaats, uit vrees van U te zullen verraden. Dit alleen, dat ik diep ben begaan met U allen, en ook dat ik mij zoo levendig kan voorstellen Uw verontwaardiging over die laatste ondervinding. Zelve heb ik juist dezer dagen weer een staaltje gezien van de wáárheid van véél wat daaromtrent werd beweerd in de Lelie, en wat ik vroeger niet zoo grif gelooven wou. Intusschen, bij hetgeen gij allen thans hebt door te maken, is deze gemeenheid van buitenaf slechts een kleinigheid, die gij van U af moet trachten te zetten, want, hoe meer gij U er over ergert, hoe meer het zich aan U zelve zal wreken tenslotte. Gij begrijpt mij, nietwaar? En ook waarom ik niet uitvoeriger durf zijn? Wilt gij mij nog eens op de hoogte houden? Gij zult mij daarmede zeer verplichten.
Lida. - Uw versjes zijn heel-aardig beginwerk; maar niet meer dan dat, en alsnog voor plaatsing ongeschikt. De vorm is onvolkomen, en de inhoud niet heel nieuw, een beetje Helene Swarth-achtig, maar... minus haar oorspronkelijk talent. Laat U dit niet hard van mij klinken. Ik moest U immers eerlijk de waarheid zeggen, nietwaar? Particulier antwoord zend ik niet in gevallen als het Uwe; daarvoor is de Lelie-corr..
Corrie D. - Voor U ook geldt: begin-werk, en niets meer dan dat. Uw schetsje - eigenlijk is dat woord nog te weidsch - is niet meer dan een schoolopstel, gemaakt over een door leerares of leeraar opgegeven onderwerp. Men kan bemerken dat gij er Uw best op deedt... et voila tont. Ik kan niet zeggen het belooft, noch het belooft niet, want er zit nog niets in, het is enkel een opstel, een stijl-oefening.
Mej. v.d. S. - Ik dank U heel hartelijk voor het mooie portret. Het is zoo flattant gedaan. Als gij er zoo uitziet dan kunt gij tevreden zijn. Wij willen dat andere onderwerp nu maar laten, rusten, nietwaar? Het is jammer, maar ervaringen verschillen. Vriendelijk gegroet.
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN.