| |
Overzicht van de Week.
I.
De oorlog in de werkelijkheid.
Femina, het bekende Fransche tijdschrift, maakt op alle mogelijke wijzen reclame voor ‘'t vaderlandslievende’, enz., enz., van het militarisme; natuurlijk ook, dat hoort er immers zoo bij, indien ge lievig wilt doen, te spreken van patriotisme, sterven voor 't vaderland, goed en bloed daarvoor veil hebben, enz. -
Zoo heeft het dezer dagen in een der laatste nommers een dagboek meegedeeld van een der naar Marocco vertrokken liefdezusters. Onpartijdiger en eerlijker kan men de zuivere waarheid hoe het toegaat in den oorlog dus wel niet vernemen dan door dit o zoo lievigbedoelde dagboek:
....Mijne eerste uren in het hospitaalleven.
Ik ben nog gansch en al ontsteld van wat ik heb gezien. In een groot Arabisch huis heeft men een honderdtal typhuslijders opeengehoopt. Geen
| |
| |
lucht. Geen licht. En vliegen! Vliegen! - - Zij liggen op brancards. Voor een twintigtal zieken heeft men slechts een enkele badkuip. - Het water wordt alleen des avonds ververscht. - Inmaakbussen dienen als glazen.
Voor geheel dat hospitaal is slechts één enkele dokter.
O welk een aanblik. Lieve kleine soldaten van Frankrijk, hoe dierbaar zijt gij mij reeds!
Uit deze laatste hartelijke toevoeging is den lezer reeds merkbaar met welk een bedoeling deze dagboekbladen zijn uitgegeven, namelijk die van per-se lievig te willen schijnen. Des te meer dus kan men het verschrikkelijk getuigenis dat zij diensondanks afleggen gelooven. Ik vraag het U allen die nadenkt: Kunt gij U iets onbillijkers, onchristelijkers, en barbaarschers voorstellen dan het aldus offeren van de ‘lieve kleine soldaten van Frankrijk’, enkel om een vrije zelfstandige natie als Marocco in te palmen, en te berooven van hare onafhankelijkheid?
Maar, ditzelfde doen wij in Indië, op Atjeh! Ditzelfde doen onze Hollandsche officieren, die zich lieten aanwerven om in Albanië zoogenaamde opstandelingen te bevechten die strijden voor hun recht, hun natie. -
En, gij kunt het hier uit de meest onverdachte bron lezen, zij, die voor zulk een onrechtvaardige zaak moeten strijden en sterven, zij lijden mateloos aleer het graf zich over hen ontfermt. Niet den ‘heldendood’ sterven zij, maar dien van pestaardige ziekten, opgedaan in een ongezond klimaat, en verpleegd onder weerzinwekkend-primitieve omstandigheden.
Dat is oorlog in de werkelijkheid.
Daarom is de oorlog een schande... een nooit goed te praten schande voor elke beschaafde natie...
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN.
| |
II.
Eere aan Groningen.
In het Vaderland las ik dezer dagen:
| |
De groentijd te Groningen.
Men seint ons uit Groningen, dat in een gisterenavond aldaar gehouden vergadering van het Groningsch Studentencorps op voorstel van den Senaat besloten is tot inkorting van den groentijd tot 2 weken en tot afschaffing van de z.g. donderjolen.
Waar ik reeds meermalen gelegenheid had te wijzen op het verachtelijke, en jongelui (groenen) dikwijls voor hun geheele leven te gronde richtende van dronkenmanspartijen, enz., welke onafscheidelijk zijn verbonden aan het groenloopen, daar kan ik niet anders dan mij buitengewoon hartelijk verheugen, dat juist die academie-stad waarin de de Savornin Lohmans thuishooren het eerste het goed voorbeeld gaf, en het flinke en aanbevelenswaardige besluit nam de laffe, en verachtelijke ‘Donderjolen’ af te schaffen. - Eerst dan wanneer onze universiteiten gezuiverd zullen zijn van de schande der dronkenschap als ware die een eere, eerst dan heeft men kans waarachtig fatsoenlijke mannen te zullen zien aan de spits van het staatsbestuur.
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN.
| |
III.
Een openlijk getuigenis.
Woordelijk schrijft mij eene correspondente - die ik zéér dank voor de door haar genomen moeite -:
Te lang reeds heb ik gewacht om U eenige letteren te schrijven. Begin April heb ik nl. bij mevr. Derwel (Anna Paulownastr. 19 den Haag) een corset laten maken. Dit is zeer tot mijn genoegen uitgevallen. Het geduld van mevr. Derwel, en van de dame die H.E.D. helpt, is bewonderenswaardig. Mijn figuur is zeer lastig, daarom is een goed corset voor mij goud waard.
Zoudt U.E.D. nu zoo goed willen zijn eenige regelen in Uw Lelie te willen wijden als mijn dank aan mevr. Derwel.
(A.N.)
Ik meende niet beter te kunnen doen dan deze vriendelijke woorden letterlijk over te nemen. Zij leggen namelijk zulk een welverdiend getuigenis af van de waarlijk niet genoeg te roemen bereidwilligheid waarmede madame Derwel en hare vriendin zich aan haar vak wijden, en van den goeden uitslag waarmede hare pogingen worden bekroond. De opmerking mijner correspondente, dat voor een leelijk figuur een goed corset goud waard is, mag nog wel eens extra worden gereleveerd. Françaises, Amerikaansche en Engelsche dames, die over het algemeen veel oog hebben voor toilet, zien dit alles veel beter in dan Hollandsche en Duitsche vrouwen, bij wien nog veelvuldig de dom-dwaze opvatting heerscht, dat het ‘zonde’ is zooveel geld te betalen voor een corset, en dat zij veel liever wat meer besteden voor een mooie japon.
| |
| |
Het tegendeel echter is het geval.
Over een goed-zittend corset toch kleedt ook het eenvoudigste toilet smaakvol, maar over een dat b.v. in den rug een zichtbare lijn geeft (iets wat bij dikke vrouwen zoo veelvuldig voorkomt), of waarvan de heupen leelijk afteekenen, zal ook de kostbaarste en chicste japon nimmer tot haar recht komen. Ik ben zoo blijde telkens opnieuw te vernemen hoe voldaan men is over madame Derwel, die zich inderdaad de grootst mogelijke moeite geeft, en ik kan niet genoeg herhalen dat ik degenen, die mij aldus hare bevindingen meededen, zeer verplicht ben.
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN.
| |
IV.
Likken.
Het toppunt van likken kreeg ik dezer dagen onder de oogen naar aanleiding der gala-soirée voor het Deensche Koningspaar. Woordelijk schrijft het Vaderland - van welks ‘vrijzinnigheid’ ik een beteren dunk had waar het zulke laffe in den zak kruiperijen geldt:
De fiere Koning der Denen, nog langer en fierder met zijn wapperenden helmbos, in groot gala-uniform, de borst beladen met flikkerende eereteekenen, maar weer het meest uitstekend door zijn beminnelijken eenvoud. Naast hem aan de rechterzijde de Gastvrouwe, onze Koningin, gekroond niet een wonder-mooien diadeem, frisch en stralend, en wie men het aan kon zien, dat ze gelukkig was met haar gasten en innig-voldaan over de ontvangst hun door de Residentie bereid. Links van Z.M. der Denen Koningin, ook een diadeem in de donkere haren en wederom de verpersoonlijkte door-en-door-vrouwelijke beminnelijkheid. Naast haar onze Prins, eigenlijk de krachtigste figuur en onmiskenbaar een toonbeeld van de goed-Hollandsche kalmte en gedegenheid.
Let wel op de weerzinwekkende pogingen van dezen likberichtschrijver pur sang zich uit te putten in flikflooierij: De ‘fiere’ Koning der Denen was ‘nog fierder’ met zijn wapperenden helmbos, maar stak het meest uit door zijn ‘beminnelijker eenvoud’.
Vraag: Wat weet deze pennelikker daar nu eigenlijk van af, - die wel niet eens door den Koning van Denemarken zal zijn aangezien onder het heir der journalisten dat hem moest beschrijven. Hoe kan die pennelikker beoordeelen of de koning van Denemarken eenvoudig en beminnelijk is, of niet?
Dan de ‘verpersoonlijkte door en door vrouwelijke beminnelijkheid’ der Deensche Koningin. Al weder, hoe kan die pennelikker, die het goede mensch daar één enkelen avond opgetuigd in gala-gewaad zag zitten, beoordeelen of weten in hoe verre zij ook maar in het minst dóór en dóór vrouwelijk of beminnelijk is, of niet?
Maar het aller-aller-walgelijkste krijgen we aan het slot, waar mir nichts dir nichts verklaard wordt van den onvervalscht Duitschen Mecklenburger Prins, bij ons geïmporteerd als gemaal van de Koningin, van dezen Duitscher pur-sang, die meer vertoeft in zijn eigen land dan in dat van zijn vrouw, en wiens geheele type dóór en dóór is dat van den Mecklenburger: ‘Onze Prins, eigenlijk de krachtigste figuur, en onmiskenbaar een toonbeeld van de goed-Hollandsche kalmte en gedegenheid.’ Fraai compliment voorwaar aan die werkelijk-echt-Hollandsche geslachten die wij ten onzent bezitten, in Friesland, in Holland, en Zeeland, enz.! Niet zij dus verpersoonlijken den echten Hollander, maar deze pur-sang Duitscher, over wiens onvervalscht Mecklenburgsch type iedereen het eens is!
Ik weet niet of, en ik betwijfel het zeer sterk dat de Deensche Koning ‘het Vaderland’ leest. Maar, mocht dat het geval zijn, dan zal deze regeerder over een wezenlijk onafhankelijk en vrijzinnig volk stellig gedacht hebben: Likkerij is óók een kenmerkend Hollandsche eigenschap naast die der typische ‘gedegenheid’ van den Prins.
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN.
| |
V.
Alweder een getuigenis.
Het is waarlijk eene groote voldoening voor mij dat madame Gimber, wier inrichting iets nieuws is in den Haag, zoo zeer schijnt te bevallen aan velen. Een lezeres schrijft mij letterlijk:
Wilt U zoo goed zijn om in de Lelie eens een stukje te schrijven over deze inrichting (Institut de beauté, Stationsweg 72c den Haag). De behandeling heeft mij ontzettend veel goed gedaan, en mijn onderkin die ontzettend groot en akelig was is bijna geheel verdwenen.
Ook is haar manier van behandeling zeer aangenaam, en kan ik haar zeer aanbevelen.
Ik voldoe gaarne aan dezen wensch, en herhaal het mij-geschrevene letterlijk, waarbij
| |
| |
ik nog voeg dat de onderkin-behandeling voor zoover ik weet eene geheel uitwendige is, door bandages.
Het spreekt vanzelf dat men het best doet over eenigen Schönheits-fehler, dien men heeft, persoonlijk te gaan spreken met madame Gimber, daar elke behandeling anders is; massage, bandages, enz. nemen echter een zeer groote plaats in bij haar methoden. En het is mij een waar genoegen te kunnen melden dat zij het bijzonder druk heeft in den laatsten tijd.
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN.
| |
VI.
Droevig gevolg eener genezing.
Gewoonlijk verheugt men zich indien iemand herstelt van een kwaal. Dit is niet meer dan plicht waar het onze naasten geldt. - Wat echter te zeggen wanneer men een bericht leest als het onderstaande:
APELDOORN, 5 Mei 1914. Z.K.H. Prins Hendrik, vergezeld van zijn adjudant, de luitenant ter zee, 1e klasse, de heer Bijl de Vroe, de opperhoutvester, de heer Tutein Nolthenius, en de houtvester, de heer H. Beijer, vertrokken hedennacht per auto naar Loenen en Groenendaal ter jacht op korhoenders, de zoogenaamde ‘bolderjacht’. In het vroege morgenuur keerden zij op het Loo terug. Gedurende de laatste 2 jaren deed de Prins aan deze jachten niet mede, als gevolg van zijne rheumatische pijnen.
Komt dan niet in ons op de gedachte: Jammer dat die rheumatische pijnen maar niet liever gebleven zijn, indien het slachtoffer ervan zijn genezing niet beter weet te gebruiken, dan om zich bezig te houden met een laf en kinderachtig vermaak, en dat daarenboven wreedaardig is omdat het geldt noodeloos dierendooden!
Een vorst heeft andere en edelere bezigheden te verrichten dan dergelijke vermaken(?). En, indien ziekte hem terughoudt van zijn plicht, waarvoor hij bovendien een groot inkomen geniet, dan valt het diep te bejammeren dat hij, in plaats van den verloren tijd nuttig in te halen, dien zoek brengt met dierenplagen, - want, wat anders is een jacht enkel voor genoegen en niet om den broode?
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN.
| |
VII.
De zegeningen der kroegjolen.
Een paar studenten, te Nijmegen woonachtig, waren op een avond of liever in den nacht van 18 op 19 Maart 1914 in een café te Nijmegen de boel aan het ‘opscheppen’. De eigenaar, daarvan niet bijster gediend zijnde, verzocht hun daarmede op te houden, doch in plaats hieraan te voldoen maakten zij het nog een beetje erger, met het gevolg dat de eigenaar de hulp der politie in moest roepen, waarop spoedig de Inspecteur van politie P.J.H.C.H. kwam opdagen, die de herriemakers ook tot kalmte aanmaande. In plaats van nu maar den wijsten weg te kiezen en af te trekken, hadden zij de vermetelheid den inspecteur uit te schelden, zijn uniformpet van het hoofd te trekken, en hem te slaan. Proces-verbaal werd natuurlijk opgemaakt, en zij stonden verleden week terecht. Tegen een hunner eischte het O.M. vijftig en tegen den ander honderd gulden boete. Eerst bedoelde, zijnde jonkheer E.T.V.M.v.R.v.K. werd gisterenmorgen veroordeeld tot honderd gulden boete, te vervangen door een hechtenis van dertig dagen, en laatstgenoemde, zijnde zijn broeder, die den Inspecteur had mishandeld, werd veroordeeld tot eene gevangenisstraf van vijf dagen.
Dank zij onze ‘academische’ opvoeding zijn zulke jongelui onze aanstaande regeerders, professoren, medici, enz. Wat let hun een honderd gld. boete! Zij zijn immers ‘studenten’. En mogen, dank zij dien eeretitel, zich gerustelijk gedragen als vuilikken. Want, niets is weerzinwekkender en walgelijker dan een dronken man! Never mind! Omdat zij ‘studenten’ zijn vindt ‘men’ dat het er bij hoort.
Treurig!
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN.
| |
VIII.
Waarheid.
Het onderstaande versje vind ik in het Toekomstig Leven, en treft mij als zoo bijzonder wáár, ook wat mijne eigene ondervinding aangaat, dat ik het hier ter plaatse overneem. Zóó is het als mevrouw van Rees het zoo naar waarheid dicht: wie de waarheid zegt, die wordt gesteenigd:
Een doornenkroon.
Een doornenkroon, geen krans van bloemen,
Die in de wereld, als de Meester,
Voor waarheid strijden, te allen tijd.
| |
| |
Een doornenkroon, geen krans van bloemen,
Te dragen in een vreugdejubel,
Zal hun de kroon van doornen zijn.
Een doornenkroon, die meer dan bloemen,
Een stem is, machtig in het leven,
Hoe hij ook door de doornen lijdt.
Een doornenkroon, die meer dan bloemen,
Zijn stralen werpt, naar alle zijden,
Een aureool in eeuwigheid.
J. VAN REES - VAN NAUTA LEMKE.
| |
IX.
Dienstboden.
Iemand, die het eens is met mijn opvatting over de dienstboden-quaestie, zendt mij onderstaand uitknipsel, dat ik gaarne overneem als bewijs hoe onze Marie niet de eenige is, die trouw is in haren dienst:
| |
Veertig jaren trouwe dienst.
Dienstboden-jubilea worden langzamerhand zeldzaam, en daarom temeer verdient een veertig-jarige trouwe dienstvervulling vermelding: Op 4 Mei zal mej. L. Schut, dienstbode bij mevrouw van Lonkhuijzen - van der Horst, Rijnkade 58, gedurende 40 jaar in hetzelfde huis werkzaam zijn geweest. Het zal voor haar Maandag een herinneringsdag zijn, waarbij het haar zeker niet aan belangstelling zal ontbreken.
(Nieuwe Arnh. Crt. 2/5).
Tevens wijs ik er nog eens op hoe ik onlangs verscheidene dienstboden uit den Haag kon noemen, die allen vanwege het Nut een gedenkpenning hadden gekregen wegens tienjarigen trouwen dienst. Dat zijn dan toch gevallen uit den tegenwoordigen tijd. Zou dat nu alles alleen komen omdat die dienstboden toevallig zulke juweelen zijn, of ook niet een beetje omdat hare meesteressen verstaan met dienstboden om te gaan, namelijk niet als vijandinnen maar als huisgenooten? Ik geloof het laatste.
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN.
| |
X.
De ‘welopgevoede’ Nederlander.
Van alle zijden zendt men mij courantenartikelen over het te Harderwijk voorgevallene met een vreemdeling die ons land bezocht, en op de meest onhebbelijke wijze is bejegend. Mij verwondert dat niets. Men behoeft Amsterdam slechts te kennen (den Haag maakt een gunstige uitzondering), om te weten hoe verregaand lomp en onhebbelijk de zoo bijzonder op zijn ontwikkeling prat-gaande Nederlander optreedt jegens iedereen die een andere taal spreekt, of anders gekleed is, of andere gewoonten volgt dan hij-zelf. In zake goede volksmanieren staat de Hollander ver achter bij elk ander land, Zwitserland in de eerste plaats, maar ook bij Italië, Engeland, Schotland, Duitschland, Frankrijk. Een Hollander zoekt er zijn kracht in iedereen uit te lachen, die niet net zoo doet of spreekt als ‘bij ons’ gewoonte is. Alleen den Haag, niet Scheveningen, kenmerkt zich door een lofwaardige beleefdheid jegens vreemdelingen, maar voor de rest schaamt men zich dikwijls een Nederlander te zijn, wanneer men ziet hoe ergerlijk zoowel straatjongens als volwassenen optreden tegen al wie in hunne domme oogen ‘gek’ doet. Het is maar goed dat dit geval te Harderwijk eindelijk eens de algemeene aandacht trok. Of het geschrijf erover echter iets helpen zal? Ik betwijfel het.
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN.
| |
XI.
Het vrome Scheveningen.
Scheveningen, waar de bijzondere scholen en de orthodoxe dominees legio zijn, en de ‘kleine luyden’ van Abraham Kuyper sterk zijn vertegenwoordigd, heeft het voor wezenlijk vrome menschen heilige feest van Pinksteren op de gewone jenever-manier gevierd:
Over 't algemeen was het nogal roezemoezig.
De politie had haar handen vol aan kleine vechtpartijen en beschonken personen.Ga naar voetnoot1)
(Vaderland).
Leve de jeneverflesch! Nu kunnen de zuigelingen-sterfte-menschen en de tuberculose-fanatiekers en de onzedelijkheid-bestrijders weer dapper aan het werk gaan. Deze ‘heilige’ dagen zullen hun een ruim arbeidsveld gegeven hebben.
Indien het slechts den beschonkenen-zelf gold! Maar de ellende is juist dat hun nakomelingschap ervan het slachtoffer wordt, in longtering, idiotisme, heupziekte, vallende ziekte, enz.
Wat nood, Scheveningen is en blijft toch
| |
| |
immers zoo ècht-vroom, zoo'n steunpilaar van 't calvinisme!
Van zulk soort vroomheid moet je het hebben!
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN.
| |
XII.
Een incident.
Men schrijft ons:
Toen Z.K.H. Prins Hendrik jl. Vrijdag op den terugtocht van ‘Aerdenhout’ bij Haarlem, alwaar de Prins een bezoek had gebracht aan Mr. G. van Tienhoven, oud-Commissaris der Koningin in Noord-Holland, de gemeente Noordwijk-Binnen passeerde, werd de auto voor villa ‘Mignon’ gedwongen te stoppen, omdat eenige Noordwijkerhoutsche jongelui, die te veel aan Bachus hadden geofferd, daar op den Goôweg een relletje hadden veroorzaakt en nu den weg versperden.
(Ingezonden; blad onbekend.)
Welk een hartverheffend schouwspel nietwaar! En toch wordt de geheel-onthoudersbeweging, en die voor plaatselijke keuze, stelselmatig tegengewerkt. Waarom? Omdat de regeerìng-zelf niet vrij-uitgaat in dezen. Omdat, indien gij achter de schermen kijkt, tien percent van de honderd ‘heeren’ zelf zijn dronkaards, d.w.z. menschen die te veel alcohol gebruiken.
Never mind! Koop een Emma-bloempje, steek dat lievig in je knoopsgat, en ijver tegen de tuberculose (een direct gevolg van drankmisbruik), dat is zoo je ware!
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN.
| |
XIII.
Net goed.
In verband met hetgeen ik op een andere plaats schrijf doet onderstaand bericht mij bepaald weldadig aan:
| |
Prins Hendrik.
Men meldt ons uit Apeldoorn dd. 6 Mei:
De dezen nacht door Z.K.H. Prins Hendrik en gevolg gehouden korhoenderjacht had door het ongunstige weer een zeer slecht resultaat. De dieren ‘zaten te vast’, en geen enkel kwam onder schot, waardoor de heeren jagers maar weer vroegtijdig naar Het Loo terugkeerden.
Hedennacht wordt de jacht voortgezet.
(Ingezonden; blad onbekend.)
Als de ‘rheumatische pijnen’ terugkomen, en flink ook, dan heb ik er geen medelijden mee. Integendeel. Laat iemand, die daarvan genezen is, zijn nachten dan maar beter en nuttiger gebruiken dan op zulk een wijze; - eerst dan verdient hij zijn genezing.
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN.
| |
XIV.
Een zeer wáár woord.
Clement Vautel, de schrijver van de ‘Propos d'Un Parisien’ in Le Matin, die door zijn onafhankelijken ‘bon-sens’ een waardige opvolger is geworden van den zoo geestig-oprechten Hardouin, schreef onlangs iets wat woord voor woord wáár is in zake het feminisme:
Het feminisme zou de schoonste toekomst hebben indien er geen vrouwen bestonden. De carrière waarop de dochteren Eva's zich met bijzondere voorliefde werpen is die van advocaat. Welnu, nimmer nog heeft een beschuldigde van eenige beteekenis de hulp ingeroepen eener vrouwelijke advocaat. Wij hebben in Parijs drie groote beroemdheden van dien aard van beschuldigden: Madame Steinheil, Madame PoeckèsGa naar voetnoot*) en Madame Caillaux. Zij zijn alle drie wel onderwezen, intelligent, en zeer modern in hare opvattingen. Zij hebben van haar eigen geslacht een zeer hooge meening, en zien laag neer op de mannen; (hetgeen hare handelingen trouwens bewezen).
Mij wil het voorkomen dat minstens eene harer had moeten zeggen: Ik wil door een vrouw worden verdedigd, want ik vind dat mijne sexe evenveel, ja meer, waard is dan Uw geslacht, heeren rechters.... Ik wil mijne vrijheid danken aan een mijner zusters... Maar gene dezer dames heeft zooiets gezegd. Zij gelooven niet in de dames-advocaten; zij nemen haar niet ernstig.
Indien de vrouwen zelf zich zoo weinig enthousiast toonen ten opzichte van het practisch feminisme, met welk recht verwijten zij dan eigenlijk den man, dat hij hare schreden op den weg der vrijheid belemmert.?
Het is aan U-zelven, mijne dames, het voorbeeld te geven.
Deze woorden zijn ook ten onzent volkomen toepasselijk. Vrouwelijke advocaten, en vooral vrouwelijke misdadigers in het ‘beschaafde’ genre van madame Steinheil, enz., hebben wij ten onzent minder dan in
| |
| |
Parijs, maar, hoevele vrouwelijke doktoren tellen we niet! En.... hoevele vrouwelijke patiënten zijn er niet, óók onder de feministen! Hoe weinigen echter daaronder gaan als zij iets wezenlijks ernstigs hebben naar eene vrouwelijke doktor.! Ik-zelve ken een paar vrouwelijke feministen, die mij herhaaldelijk mijn gebrek aan feminisme in de Lelie verweten, en die geen gelegenheid laten voorbijgaan tegen mij te schimpen en te schelden op elken man in het algemeen genomen, als zijnde volgens haar iets minderwaardigs. Welnu, die dames hebben een manlijken dokter. Wat zeg ik, zij hebben verscheidene doktoren en professoren, want zij zijn nogal eens ziek, en wonen in een academiestad, waar óók verscheidene vrouwen-doktoren zijn. Onlangs las ik in een Duitsch Blad een enquête, door de redactie ingesteld omtrent het veel of weinig in trek zijn van vrouwelijke doktoren. De vrouwelijke dokter, die belast was het antwoord te leveren in het openbaar, erkende ten volle dat over het algemeen genomen de hulp van vrouwelijke doktoren niet wordt gewenscht door vrouwen, en dat de praktijk dezer dames in hoofdzaak bestaat uit armenpraktijk, zuigelingen, enz., en dan nog gewoonlijk onder de buspractijk, omdat de betrokkenen geen andere keuze hebben tengevolge van ziekenkassen, enz.
Nu wil ik over de zaak-zelve niet redetwisten. Ik deel haar eenvoudig mede als een ook m.i. vaststaand feit. Wij-vrouwen hebben tot onze zusters geen vertrouwen waar het zulke beroepen geldt als advocaat, medicus, rechter, enz. Ik-zelve ga zoover van het eigenlijk, op zichzelf beschouwd, veel beter te vinden (gedenk Goethe's onsterfelijk woord in Faust) een jong meisje, een vrouwenlichaam, toe te vertrouwen aan eene andere vrouw dan aan den eersten den besten geheel onbekenden man-arts. En toch erken ik tegelijk volmondig, dat ik, waar het iets ernstigs geldt, nimmer eenig vertrouwen zou stellen in de diagnose en behandeling eener vrouwelijke dokter, al geef ik de Hindoesche vrouw, die zulke intieme onderzoekingen van een man absoluut niet wil, eigenlijk groot gelijk uit een ander oogpunt.
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN.
|
-
voetnoot*)
- Deze ‘beschaafde’ dame heeft haren man in zijn bed vermoord, terwijl zij-zelve zwanger was. Zij is vrijgesproken wegens gebrek aan bewijzen.
|