geeft van verre luide daarover zijn vreugde te kennen, het heeft ons lief om onzen persoon en niet uit stoffelijk belang.
Circus-directeuren en dresseurs kunnen u hiervan frappante staaltjes vertellen.
Denkt eens aan de vreugde van het wederzien van hond of kat, zelfs al zijt ge nog zulk een korten tijd afwezig geweest!
En wat vriendelijke bejegening betreft, slecht humeur hebt ge van hen niet te verduren; is dat op zichzelf al niet iets wat te waardeeren valt?
De liefde, die gij het dier schenkt, geeft het u veelvuldig terug. Die liefde is te winnen door eene goede behandeling.
Terecht zegt wijlen Carl Hagenbeck in zijn onderhoudend en geestig werk ‘Tiere und Menschen’, dat de weg tot het hart van een dier gaat door de maag.
Gelijk een kind, is het dier zeer erkentelijk voor voedsel, voor eene warme ligplaats, en, wat speciaal honden en paarden betreft, voor eene dagelijksche reiniging, t.w. eene afschuiering en op zijn tijd een bad of afwassching.
Duidelijk genoeg toont het dier U, tijdens de behandeling, dat het dit op hoogen prijs stelt.
Vele eigenaars bekommeren er zich echter niet om of hunne dieren goed onderhouden worden, ze laten ze overal maar onbeheerd rondloopen, ter prooi aan besmetting, terwijl ze hen n.b. in vervuilden toestand in huis bij hunne kinderen toelaten!
Het dier jeukt en krabt zich den ganschen dag en gaat door nalatigheid en onverschilligheid van zijn meester een treurigen vroegtijdigen ouderdom tegemoet.
Nauwlettend toezicht blijft steeds noodig, want aan zichzelf of aan onbetrouwbare ondergeschikten overgelaten, komt er maar al te dikwijls niets van het dier terecht.
Dieren zijn te beschouwen als kinderen, voor wie aanhoudende verzorging noodig blijft. Ook vele bederven hunne lievelingen uit onverstand door ze zooveel lekkere hapjes te geven, dat zij er ziek van worden. Vette spijzen en zoetigheden dienen zooveel mogelijk vermeden te worden en frisch water behoort altijd aanwezig te zijn.
Daarbij veel afleiding en beweging in de buitenlucht, zoo mogelijk op plaatsen waar zij zonder gevaar vrijelijk kunnen rondhuppelen.
Dierenbezitters zijn echter niet allen dierenvrienden. Wij bedoelen hier niet mede de individuen, die uit modezucht honden verminken aan staart of oor, uit broodnijd de staarten van paarden of koeien afsnijden, of uit hebzucht de pooten van jonge konijnen of vogels breken, neen, wij hebben hier speciaal den ontwikkelden, zich beschaafd noemenden mensch op het oog, die zijn paard afjakkert of zijn hond met de electrische mee laat draven of hem, omringd door auto's, trams, vrachtwagens en fietsen, in een druk stadsgedeelte los laat loopen, tot het arme dier, niet geassimileerd aan het 20e eeuwsch verkeer, op smartelijke wijze de nonchalance en het gemis aan gevoel van zijn meester moet boeten.
Hoevelen dier aan zich zelve overgelatenen sterven niet dagelijks in onze steden een treurigen dood, en dat door de onverschilligheid van hen, aan wien zij zich gehecht hebben! En hoe menigeen hitst zijn hond niet af op katten, die niemand kwaad doen, uit bloot leedvermaak.
Vele lievelingen, die het ongeluk hadden zich even buitenshuis te wagen, komen op deze wijze om.
De wreedheid van den mensch richt de hond hierop af.
Om tenslotte nog even te verpoozen bij den schrijver van ‘Tiere und Menschen’, kunnen we (hoe ook het oordeel moge zijn van de(n) lezer(es) over dressuur, optreden in een circus, enz.) niet genoeg de breede opvatting huldigen van den onlangs gestorven Carl Hagenbeck, dien grooten dierenvriend.
Hij toch is de eerste geweest, die in het bij Hamburg gelegen park Stellingen den dieren gaf wat hun reeds lang toekwam, t.w. eene vrijheid van beweging in de buitenlucht in eene omgeving, geassimileerd aan hun oorspronkelijk wilden staat.
Rome volgde weldra dit voorbeeld en, zijn wij wel ingelicht, dan denkt men er aan de diergaarden te Londen en te Berlijn ook in dien geest te wijzigen.
Zal dit ooit het geval zijn te Amsterdam, waar aan de overzijde van het IJ hiervoor zoo uitstekend gelegenheid zou bestaan of te Rotterdam, waar een nieuw park in het leven wordt geroepen?
Wij meenee dit met recht te mogen betwijfelen, nimmer werd daarover een woord gerept en de thans in gebruik zijnde terreinen schijnen er ons veel te beperkt voor te zijn.
Zou met den machtigen steun van gegoede dierenvrienden zoo iets niet op te