De Hollandsche Lelie. Jaargang 27
(1913-1914)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 757]
| |
blouses verspreid op de twee ledikanten van Louise en Madeleine, die de kamer samen deelden... “Geef hier, gauw.’ En Louise graaide haar zusje het pakje uit de hand, rukte begeerig de touwtjes los, om de reeds in den winkel aangepaste satijnen schoentjes nog eens opnieuw te bewonderen, vóór ze weer verdwenen in hun papieren omhulsel, dan in het doosje, dan in den wachtenden koffer... Gretig-belangstellend bogen Madeleine en Charlotte, die hielpen pakken, en met haar de backfisch Lucy, zich heen over het verleidelijk moois, dat hun opeens een visioen voor oogen tooverde van in de armen van jongelui walsen, onder licht en bloemen, en van vriendinnetjes jaloersch-maken die aan den muur bleven zitten, en van, als einddoel van dat alles, het geheimzinnige, heerlijke, wonderbare iets ‘gevraagd’ te worden.!. ‘Mij zouden ze te groot zijn,’ vonniste Madeleine, behagelijk neerziend op haar smal voetje... Louise keek minachtend naar heur zusters tengere figuur, zette hare volle buste vooruit, rekte haar forsche, krachtige lichaam: ‘Doe je maar niet altijd zoo bespottelijk te goed op je aristocratische slankheid’, viel ze spijtig uit. ‘Met dertig jaar ben jij een spichtig vervallen oud vrouwtje..., en ik op m'n mooist juist. Dat zal je zien...’ ‘Hoor haar eens! Wat een verbeelding!’ - Madeleine, in de volle zelfverzekerdheid van haar zich op dit oogenblik een mooi meisje weten, ging op den rand van haar ledikant zitten schateren.... ‘Je zoudt wat graag willen, dat je er zoo uitzag als ik....’ En ze oogde welbehagelijk in den waschtafelspiegel tegenover haar. Want, het was nog geen tijd toen van toiletspiegels tot den voeten uit, en van jonge-meisjes-boudoirs in de fijnste nuances van teer-rose en zacht-blauw, - althans niet in de deftig-ouderwetsch-aristocratische kringen waaruit de Zijp-Looyenga's voortkwamen. Maar de backfisch, die nog nooit een groote menschen-partij had bijgewoond, streek liefkozend over de satijnen schoentjes. En Louise, door de hatelijkheden harer zuster prikkelbaar geworden, rukte haar het paar uit de handen met een snauwerig: ‘Zeg, blijf jij er nu verder af - met je warme vingers - hé....’ ‘Warme vingers!’ - Van verontwaardiging schoten Lucy de tranen in de oogen om de ongerechte beschuldiging. Maar Louise, goedhartig in den grond, was al weer goed: ‘Nu, ik meende 't ook zoo erg niet, hoor; trek je 't maar niet aan, Lucy! Die Made ook altijd, met haar nuffigheid... O ja, freule, wees maar gerust, je coiffure zit tip-top...’ Want, Madeleine, met den waschtafelspiegel vóór zich, krulde en streek aan heur van nature reeds kroesig, rossig haar, met het welgevallen van iemand die zich een aardig persoontje weet... Charlotte was heelemaal verdiept in het in de plooien-vouwen van een blauw avondjaponnetje, dat ze even had laten liggen om óók de balschoentjes te komen bekijken. - Maar ze kon er maar niet mee opschieten naar haar zin, riep thans Madeleine te hulp: ‘Zeg, inplaats van daar te zitten luieren, moest je mij liever eens komen helpen. Als jij nu vloei in de mouwen stopt, terwijl ik den rok vouw...’ Madeleine stond op, hield eerst nog even het blauwe lijfje tegen zich aan, vroeg dan, terwijl ze met vloei-instoppen begon: ‘Wanneer trek je die aan... Louise? Op den avond van de bruidspartij?’ ‘Ik denk 't wel... Hoe vinden jullie 'm?’ Louise liet hare byouterieën, waarin ze aan het uitzoeken was, in den steek, en kwam óók staan bij het japonnetje. ‘'t Is een snoes... en 't staat je zoo,’ verklaarde Charlotte oprecht. Madeleine en Louise ook bevestigden het, de eerste te veel zeker van haar eigen schoonheid om hare zuster te misgunnen het goed-uitzien, en de jongste nog te weinig-volwassen, nog te veel staande buiten het groote-menschen-jonge-meisjes-gedoe om in dat opzicht reeds te kennen de jaloezie. Wat Charlotte aangaat, deze beschouwde zich in stilte geëngageerd, onderhield een heimelijke correspondentie met haren aanstaande, door middel van poste-restante-brieven die een van de meiden voor haar in stilte afhaalde, en zag om die reden min of meer uit de hoogte neer op de flirtations harer nichtjes, die het immers nog niet zoo ver hadden gebracht als zijzelve. In hare witte blouse, met een wit-serge rok, en beur haar in losse élégante wrong opgestoken, van voren hooggegolfd zooals toen mode was, leek ze veel minder provinciaal dan een paar maanden geleden, vooral de finesses van haar toilet waren geacheveerder, de mouwen van de blouse afgewerkt met luchtige manchetten, de schoenen van fijne chevreau-leer, de kousen à-jour. En er was een familie-gelijkenis, een Zijp-Looyenga-trek van overeenkomst, tusschen haar en Louise, beiden stevige welgebouwde meisjes, Charlotte, de langste nog van beiden; met beiden dezelfde ietwat sensueele monden. Alleen in de oogen was een verschil, die van Louise koud, berekenend, een beetje bij-ziende, dichtgeknepen, zooals die harer moeder, die van Charlotte groot-open, diep-blauw, met een schwärmende uitdrukking van nog niet 't leven doorzien, er nog in gelooven... | |
[pagina 758]
| |
Madeleine en zij vouwden nu eendrachtelijk de japonnen in den bovensten bak van den koffer. Lucy keek ernaar, de nog magere backfisch-armen slap neerhangend langs haar lijf, in een vaag bewustzijn dat ze hier nog 't langst geduld zou worden als ze maar zoo weinig mogelijk zei eigenlijk. En Louise doorsnuffelde de kast of ze nog bij toeval iets had vergeten... ‘Hé,’ - - zei ze dan, met een zucht van prettige moeheid neervallend op een stoel... ‘ik bèn er...’ Charlotte en Madeleine zetten de bakken in den koffer. ‘Klaar...’ verkondigden ze gelijktijdig. En dan, peinzend, liet Madeleine volgen: ‘'t Zal me benieuwen, als je terug bent, of je dan geëngageerd zal zijn.’ Louise kreeg een kleur, en riep uit, om haar verlegenheid te verbergen: ‘'k Zou niet weten met wien...’ Maar dat maakte Madeleine weer korzelig. ‘Houdt je nu als je blieft niet zoo van den domme’, riep ze boos.... ‘We weten toch allemaal wel hier in huis, dat je Adolph wàt graag zoudt willen hebben, en dat je heele gaan naar die vervelende bruidspartij van zijn zuster alleen is om hem....’ Lucy, de backfisch, giegelde zachtjes.... Maar de drie anderen waren te veel met het interessante onderwerp vervuld om op haar te letten. ‘Papa zou 't graag genoeg zien...’, antwoordde Louise, hoe langer hoe verlegener, naar een afleiding zoekend.... ‘Maar mama niet....’, smaalde Madeleine, ‘die heeft liever iemand van adel...’ ‘Nu ja, mama...’ Louise haalde de schouders op. ‘Mama-zelve heeft nu eenmaal ontzettend geboft met háár huwelijk. Maar tegen Adolph heeft ze toch óók niets; we mogen nog blij zijn als we allemaal zulke huwelijken doen....’ ‘'t Lijkt wel of je hem al hebt...’, spotte Madeleine. ‘Zie maar eerst dat je hem krijgt.’ Maar nu werd het Louise te machtig. Wat ze tot hiertoe voor zich had willen houden stootte ze er ineens uit, in haar behoefte de zusters te verbazen. - - - ‘En als ik Adolph niet krijgen kan dan is Johan in elk geval er ook nog...’ zei ze zelfverzekerd. ‘Johan wil graag genoeg, als ik maar wil....’ - De meisjes werden er ineens alle drie stil van, van het nieuws. Dat Adolph Loffers, wiens zuster met Louise had school gegaan in Amsterdam, voor deze laatste de groote aantrekkingskracht was om telkens te gaan logeeren in het streng-godsdienstige gezin van meneer en mevrouw Loffers, dat wisten al de kinderen van Everard Zijp-Looyenga, en de ouderszelf incluis. Deze laatsten ook, al waren de Loffersen niet zelf van adel, wenschten het huwelijk toch uit alle macht, omdat de Loffersen geparenteerd waren aan zoovele deftige Amsterdamsche familiën, en vooral ook omdat ze veel geld hadden. 't Eenige wat hun niet naar den zin was, was het in den handel zijn gegaan van Adolph. Dat gaf zoo iets weinig chics, had geen cachet. Maar over Johan, iets jonger dan Louise, was nooit gesproken. Dat Louise Adolph Loffers graag mocht was voor niemand een geheim. Daardoor, omdat het van weerszijden een door de ouders gewenscht huwelijk werd geacht, hadden dezen er niet bij stilgestaan hoe Johan Loffers zijnerzijds Louise graag mocht. En nu ontsnapte het, als een nieuwtje dat ze niet meer kon binnenhouden, aan Louise-zelve: ‘Ik bedank er voor als oudste dochter uit een gezin van allemaal groote broers en zusters hier te zitten wachten op 'n man. Als Adolph me niet vraagt, neem ik Johan. Geëngageerd kom ik terug, dat zullen jullie zien... Ja, 'k zou nog liever,... Madeleine is er nu al bijgekomen - en straks volgt Lucy... en dan komen Free en Francientje nog... Nee hoor - voor dien tijd wil ik getrouwd zijn.’ - - ‘Maar je houdt toch van Adolph?’... vroeg Charlotte, die héél verliefd was op haren student, alles voor hem bereid was te doen... ‘Nu ja, houden... Ik ken de Loffersen allemaal al zoolang... Ik weet zelf niet wien 'k 't liefst mag’ - - dekte Louise haren terugtocht - - ‘Annie Loffers kan ik niet uitstaan, dat kan ik jullie wel vertellen, - met 'r uitgestreken gezicht en 'r fijnheid alsof ze een afgescheiden dominee in de rokken is... Maar Adolph en Johan...’ ‘Johan is jonger dan jij’ - - kwam Madeleine er tusschen. Louise snauwde haar af: - ‘Iedereen kijkt niet, zooals jij, naar 'n dominee die bijna je vader kon zijn’, - vinnigde zij... natuurlijk tot groot gegiegel van Lucy. Maar Madeleine, bitter gegriefd, in haar oprechte verliefdheid op dominee Forsthaus, den duitschen predikant, begon ineens te huilen...; beverig, zenuwachtig, zonder dat de anderen 't nog zagen dadelijk, vertrokken hare mondhoeken, dan, ineens, barstte ze uit, overspannen, tusschen hare tranen door: ‘Wat gemeen, wat in gemeen van je...’ En Lucy en Charlotte, beiden, vonden het óók gemeen, wilden haar troosten. Lucy kwam naast haar op den rand van het ledikant zitten, gaf haar een zusterlijken zoen - Charlotte viel uit tegen Louise: ‘Je moest je schamen...’ Louise schaamde zich ook alweer - - altijd goedhartig in den grond, zei dat ze 't | |
[pagina 759]
| |
zoo erg niet had gemeend, dat het haar speet... De vrede werd weer gesloten... En Madeleine-zelve, om 't gesprek van zich af te leiden, begon er 't eerst weer over: ‘Dus, je neemt Johan bepaald...’ ‘Bepaald’ - - besliste Louise zakelijk... ‘Ik ben nu al ruim twee en een half jaar thuis... Ik bedank er voor...’ Zij bekeken haar alle drie met een soort verbaasde belangstelling. Zij konden zich haar niet goed voorstellen nog als mevrouw Loffers, als een getrouwde vrouw. Zeker, ook Charlotte was wel geëngageerd in stilte. Maar juist die geheimzinnigheid maakte het allemaal zoo heel anders, zoo vaag en onwerkelijk. - Maar Johan Loffers, die met zijn broers en zusters onder 't heele gezin van Everard Zijp Looyenga was groot geworden, vóór het Kamerlidmaatschap dezen laatsten naar den Haag deed verhuizen, kenden Madeleine en Lucy zoo lang ze zich herinneren konden. Voor hen was hij nog een schooljongen bijna, iemand dien ze zich even weinig als aanstaand echtgenoot konden denken, als hunne drukte makende zuster Louise als getrouwde-vrouw zich voorstellen. En onwillekeurig gleden de oogen van Madeleine naar het blauwe japonnetje, waarvan een strook uitgluurde onder het kofferkleed uit dat ze over den bak heengelegd hadden. Zou dat japonnetje, de avond waarop dat gedragen werd, de beslissing brengen?... Als Louise gedécolleteerd was zag ze er zoo goed uit... beter dan zij, Madeleine-zelve, die te mager was van buste en hals... Maar Lucy drong zich vertrouwelijk-nieuwsgierig aan tegen de groote zuster: ‘Louise, - zeg... ben je niet... bang...?’ ‘Bang... Waarvoor...?’ riep deze, die niet begreep. Lucy's klein oud-vrouwtjes-gezichtje van niet volgroeid meisje, kleurde hevig: ‘Daarvoor...’ Louise en Madeleine, en Charlotte ook, schaterden. Die Luits toch! Wat die al wou meepraten over dingen waarvan ze geen verstand had... ‘Zeg - - ga met je pop spelen - -’, ried Madeleine plagerig. Lucy werd er boos om. - - ‘Ik ben altijd goed genoeg om jullie te helpen als je mij noodig hebt’, - - viel zij uit, ‘maar voor de rest behandelen jullie me altijd als een klein kind. En ik ben toch al gauw vijftien.’ - - ‘Ja,’ zei Madeleine, ineens nadenkend wordend, ‘vervelend genoeg als jij-ook er nog bijkomt straks, als volwassene.’ Toen, zelfverzekerd, liet ze volgen: ‘Enfin, dan ben ik allang getrouwd.’ ‘Met je dominee?’... vroeg Louise, op hàre beurt hatelijk-wordend. ‘Toe, laat haar nu,’ - trok Charlotte Madeleine's partij, want zij zag dat deze op dit punt geen gekheid kon velen, overgevoelig was uit wezenlijke verliefdheid... En, dat kon zij in haren eigen toestand zoo heel goed navoelen. (Wordt vervolgd.) |
|