tuiging. En daarom doe ik dat als iets dat vanzelf spreekt, dat ik niet anders zou willen of kunnen doen dan zooals ik het doe.
Nietwaar. is de dank van een ziek dier, dat ge helpt, niet buitengewoon? De oogen van een ziek dier drukken evenveel intelligentie als dank uit zoodra gij het verpleegt. In dat opzicht heb ik-zelve steeds ook de heerlijkste ervaringen. - En met U geloof ik zeker dat dieren 't bij intuïtie gevoelen als ge 't goed niet hen meent. - Kinderen die voor dieren lief en zacht zijn (- hier heb ik de beschrijving op het oog Uwer jeugd -) zijn m.i. zonder twijfel van huis-uit goed-aangelegd, en, indien ze zich later slecht en leefijk van karakter toonen, dan heeft het leven òf hunne omgeving òf eene verkeerde opvoeding hen achterna bedorven. Omgekeerd geloof ik voor mij dat een geniepig valsch kind, dat dieren plaagt en knijpt en aan hun lijden vreugde vindt nimmer zal opgroeien tot een goed mensch. - Hetgeen gij mij schrijft van die kattengeschiedenis - waarvoor ik U in gedachten hartelijk de hand druk uit warme sympathie - is óók een bewijs voor bovenstaande stelling. Immers, had Uwe moeder U toen tenslotte geweigerd het arme dier te behouden, clan zou zij m.i. een slechte daad niet alleen aan dat katje maar ook aan Uw ziel hebben begaan, door U een voorbeeld van onbarmhartigheid te geven, inplaats van Uw warme medelijden te eeren en aan te kweekes als een mooie karakter-eigenschap. En gij ziet hoe zijzelve is beloond geworden voor haar eigen goede handeling, doordien het katje-zelve haar leerde het lief te krijgen. O, monseigneur Bolo, de Parijsche priester, heeft wèl gelijk dat ouders en opvoeders juist ook aan kinderzielen zulk eene groote verplichting hebben in zake het hun voorgaan in dierenliefde en dierenbescherming. - Heerlijk wat Uw man zei over die dierenmishandeling in Groningen. Ik-ook heb hetzelfde gezegd. Zoo iemand zou ik niet aldus hebben kùnnen laten handelen aan een dier zonder hem te lijf te gaan. Dat weet ik zeker.
Ook die ‘lafaard’-geschiedenis, die ik hier niet nader durf behandelen uit vrees U te zullen verraden, geeft mij een groote sympathie voor Uw man. - Gij vraagt waarom zoo'n lammeling er een hond op nahoudt? Dat zal ik U zeggen: vermoedelijk uit ijdelheid, want het zal wel een rashond zijn geweest. Ik ken verscheidene dergelijke ijdele menschen, voor wien hun hond niets is dan een ijdelheidsvertoon van ‘ras.’ Zoo weet ik in de Boschjes een meneer wiens hond alle katten in de buurt doodbijt, en die als dierenvrienden hem smeeken het dier vast te leggen, smalend antwoordt: er zijn katten genoeg in de wereld. O, zulke mispunten zou ik kunnen zien lijden, het zou mijn rechtvaardigheidsgevoel bevredigen dat te zien. Ook heb ik-zelf meer dan eenmaal den een of ander gevraagd zijn grooten hond vast te houden, wijl mijn kleine Bennie begint te blaffen, en daardoor dan licht gevechten uitlokt. En meer dan eenmaal kreeg ik dan het mispunterige antwoord: Dat kan mij niet schelen. Waar natuurlijk tegenover staat dat andere hondeneigenaars heel vriendelijk terstond hun hond roepen en vasthouden, en Bernie's fransche drukte goedig glimlachend aanzien. Ik heb zekerheidshalve de gewoonte, als ik een grooten hond zie aankomen, hem maar terstond op mijn schouder te nemen. Dat mag wel niet, daar ik voor mijn hart geen zware dingen mag dragen en Benjamin zoo zwaar is als lood, maar, vanaf mijn schouder is hij veilig. Hij is in Zwitserland eens gebeten tengevolge van zulk een blaf-uitval zijnerzijds, en na dien tijd hebben wij den angst voorgoed beet. Maar nu neem ik van U afscheid, in de hoop dat ik nog eens opnieuw van U zal hooren.
Mej. v.d. S. - Ik zal trachten U particulier te schrijven, omdat Uw brief in flagrante tegenspraak is met een brief dien ik juist dezer dagen ontving, en het een onderwerp geldt, dat ik, zooals gij wel begrijpt, in Uw eigen belang ook, niet hier kan behandelen. - Daarom vertel ik U dus alleen hier de komst van dien anderen brief, en dank U verder heel hartelijk voor Uw vriendelijke, sympathieke woorden over den inhoud der Lelie en over mijn boeken, die gij alle in Uw bezit hebt. Ik ben zoo blij, dat de Lelie U zoo goed bevalt, en dat gij mijn waarheidsliefde waardeert. Ja, het is flink als vrouwen, ongetrouwde vrouwen, zoo eerlijk en verstandig durven getuigen als gij het doet, en ik durf wel zeggen, dat ik menigeen harer daartoe den stoot heb gegeven, zich niet in valsche, domme preutschheid te verhullen, maar te begrijpen, dat natuur en waarheid nimmer kunnen zijn een schande voor ons geslacht, en dat wij ons integendeel juist belachelijk maken door ons over allerlei heel-natuurlijke dingen te ‘schamen’, te ‘geneeren’, enz. - De rest particulier. Ik vind het heel prettig, dat gij het mij ronduit geschreven hebt.
H.H.v.H. - Hartelijk dank voor briefkaart.
Jeanne. - Ik dank U hartelijk, dat gij Uw voornemen mij eens te schrijven tenslotte hebt uitgevoerd, waar gij zulke vriendelijke woorden schrijft over den inhoud der Lelie. In verband met hetgeen ik hierboven schreef aan een anderen correspondent, is Uw getuigenis een dat bevestigt hetgeen ik tot haar zeg omtrent mijne ervaringen als redactrice, waar gij-ook erkent, dat ik ‘U de oogen heb geopend voor zooveel waarover gij vroeger nimmer hebt nagedacht, en dat gij onnadenkend voorbijgingt.’ Speciaal in zake de dieren is dit het geval, zegt gij erbij, en ik behoef U wel niet te zeggen, hoezeer mij ook juist dat goed-doet. Want ik ben overtuigd, dat velen nooit hebben leeren stilstaan bij het lot van het dier, en dat het dus geen ingeboren wreedheid, maar slechts gebrek aan nadenken is, waardoor zij zich niet om hen bekommeren. Wreedaards en valschaards van nature kan men niet veranderen, daarvan ben ik helaas overtuigd, maar er is daarneven eene groote categorie van menschen, wien men nimmer leerde denken over het dier, leerde letten op zijn goede hoedanigheden, leerde stilstaan bij zijn afhankelijkheid van ons-menschen. - Uw getuigenis over het oordeel dat men in Uw kring omtrent den goeden invloed der Lelie velt, is mij natuurlijk zeer welkom, en, voor Uw instemming met mijn artikel over onze verantwoording aan het kind ben ik U speciaal dankbaar, omdat het mijn vaste overtuiging is, dat de hedendaagsche menschen, ondanks al hun