maakt het zoo weerzinwekkend dat men nochtans die verhouding per-sé ‘zedelijk’ blijft noemen in tegenstelling van elke andere die niet is bekrachtigd door de wet. Voor de rest hebt gij reeds gezien uit mijn noot onder aan het artikel van den heer Schippérus, dat ik 't geenszins met hem eens ben.
- Ik wenschte dat gij Uwen schroom kondet overwinnen, en mij alles wildet schrijven. Gij hebt zelve de overtuiging dat ik heel ruim denk, mijn boeken zeggen U dat ook. Waarom dus dien schroom nog steeds? En temeer verwondert mij dat, omdat gij gelooft het mij wel te kunnen zeggen. Mij zou het juist omgekeerd gaan. Op papier spreekt men als het ware tot het blad, tot eigen-ik, en, eerst als de brief weg is, geeft men er zich rekenschap van dat andere oogen hem gaan lezen. Maar, tegenover iemand zittend, zou ik voor mij, al ware zij mij nog zoo sympathiek, minder goed kunnen biechten dan op papier. Enfin, iedereen is verschillend, er zijn er meerderen dien het gaat als U. En gij moet in dezen alle vrijheid behouden. Als gij maar weet en overtuigd zijt, dat ik oprecht in U blijf belangstellen hoe en wat ge me ook zult vertellen. Zooveel weet ik namelijk reeds van Uw lot, om ervan overtuigd te zijn dat ik U dat gevoel van belangstelling niet mag noch kan onthouden. Daarvoor hebt ge veel te veel doorgemaakt. Ik heb zulk een idee dat ik het veel minder erg zal vinden wat ge mij hebt te vertellen dan gij denkt, want de hoofdzaak weet ik immers toch reeds. Houdt U maar goed.
Anna, te Hilversum. - Dank voor Uw lieven brief. Ja, ik weet dat ik die copy nog heb. - Wacht dus met de nieuwe zending tot die eerst is geplaatst. Over Marie van Westerhoven wil ik echter wel iets opnemen. Indien gij het na ontvangst van dezen terstond naar de drukkerij zendt, is dat in dit geval het wenschelijkst. Hartelijk gegroet.
E.v.B.-B. te B. - Ik zal Uw uitknipsel opnemen. Door mijn reis werd de opname en beantwoording vertraagd. - Ach ja, wanneer zal er een einde komen aan het lijden den dieren aangedaan, noodeloos? Dat de geheele schepping elkaar opeet, dat is nu eenmaal zoo, maar het mishandelen, de wreedheden, dat behoeft toch niet! En is het niet vreeselijk, dat juist ‘beschaafde’ menschen daaraan met lust meedoen! Is het b.v. niet in de hoogste mate ergerlijk dat eene Duchesse d'Uzes, die jarenlang in Frankrijk voorzitster was der Dierenbescherming, thans Frankrijk en België afreist met eene lezing met lichtbeelden over hare wereldvermaarde hertogelijke ‘drijfjachten’. Jammer dat onze Prins, die immers óók is voorzitter van de Amsterdamsche dierenbescherming, haar niet vergezelt met een film zijner Apeldoornsche heldendaden op wilde-zwijnengebied. Maar de fransche dierenbeschermers hebben de machtige hertogin d' Uzes eruit gegooid. Wat doen de Amsterdamsche?
- Heerlijk, dat Uw schat het nu weer zoo goed maakt. Nu komt de mooie tijd, en zult gij dubbel gaan genieten van het buiten zijn. Hartelijk gegroet.
A.F. - Ik dank U zeer voor Uw vriendelijk briefje, en zal de betrokken schrijfster kennis geven van de zaak in quaestie. Zooals gij U zult herinneren is haar novelle verschenen terwijl ik, door die gewrichtsrheumatiek, de redactie niet kon waarnemen, vandaar dat ik-zelve den inhoud niet heb gevolgd. Bij iemand van haren naam - die meermalen romans afzonderlijk uitgaf - spreekt het vanzelf dat men haar vrijheid laat wat haar werk aangaat. Intusschen, ik zal het onderzoeken. De betreffende mevrouw, die de eerste maal schreef over hetzelfde geval, heeft niet aan mijn verzoek voldaan mij nogmaáls duidelijker den door haar bedoelden naam op te geven; uit Uw briefje blijkt echter voldoende dat ik dien naam juist had gelezen. Ja, natuurlijk doet het mij veel genoegen te vernemen hoe gij en Uw vader trouwe en aandachtige lezers zijt van de Lelie, en ook dat de laatste het Blad in Uw leesgezelschap deed opnemen. Ook het cadeau dat gij elk jaar ontvangt van hem is voor mij een aangenaam bewijs, hoe gij en hij over den inhoud der Lelie denken, en ik vind het vriendelijk van U mij dat bij deze gelegenheid mede te deelen. Vriendelijk dank.
Rolandus. - Ja, ik had inderdaad uw pseudo niem foutief gelezen. Maar enfin, gij hebt U zelven herkend. - Ja, de vrijmetselarij wordt natuurlijk zóó verschillend beoordeeld, dat iemand die er geheel buiten staat m.i. nooit goed het rechte ervan kan weten. Toch ben ik voor mij, voor zoover ik 't kan nagaan, van de meening van professor Bolland, dat er boerenbedrog in hooge mate bijkomt. Ook de elementen waaruit de loges bestaan vind ik lang niet altijd aantrekkelijk.
Voor het feuilleton zal ik dus zorgen.
Hartelijk gegroet.
Tweetal. - Uw vraag hebt gij-zelve reeds vrijjuist beantwoord. Een eenling, als ik, is namelijk, - gelijk gij terecht hebt gevoeld - iemand wien men geen gewonen maatstaf kan aanleggen. Indien ik er de gevoelens en angsten en gedachten op nahield van de groote meerderheid, dan was ik nu eenmaal niet die ik ben. Daarmede wil ik mij geenszins verheffen in dat opzicht boven die anderen. Alleen wil ik maar zeggen: ik ben nu eenmaal anders.
In zeker opzicht kan ik Uw vraag heel goed navoelen. Want, hadden de omstandigheden er niet toe geleid van mij eene auteur te maken, ik zou stellig mij nimmer, over wat ook, in het publiek hebben geuit. Dien tegenzin heb ik zóó sterk dat ik mij altijd opnieuw verwonder in de hoogste mate over rijke menschen, die ongevraagd, zonder eenigen noodzaak in de couranten gaan schrijven, en openbare discussies uitlokken, enz. enz. Ware ik niet, door het lot gedwongen, eene auteur geworden, ik zou mijzelve angstvallig hebben afgezonderd van de groote wereld, in een mooie natuur, en met eene intieme omgeving, een paar uitgelezen vrienden (o zoo weinige).
Echter, ik kan niet half zijn, dat is bij mij een bijna onbewuste eigenschap, en zoo komt het dat ik, als zonder het zelf te willen, mijzelve heelemaal en openhartig geef aan het publiek.