zeden, wanneer gij in het openbaar hun schaamtegevoel geweld aandoet, wanneer gij haar in tegenwoordigheid van eene menschenmenigte brengt, die ge tot getuige neemt wanneer gij tot haar zegt “gij behoort aan dezen man.” En de menigte klapt in de handen, lacht, - spot over het schaamrood der echtgenooten - vervolgt hen tot in het heiligdom van hun huwelijksbed met kreten en schaamtelooze liederen.
Gij hebt het schaamtegevoel zóó bevlekt, zóó zeer de liefde vergeten, de vrouw zóò zeer vernederd, dat u niets overblijft dan de vrouw, het schaamtegevoel en de liefde te beleedigen.’
Wij bepalen er ons toe om bij deze regelen, die niet gister geschreven werden, een fragment te voegen van een artikel dat in een dagblad verschenen is en geteekend was door een van de maires van Parijs, Dr. Ph. Maréchal: ‘Ik kan niet zeggen hoe ik er van walg - en het feit heeft dagelijks plaats - wanneer ik het schouwspel bijwoon van de groepen die binnenkomen in de trouwzaal. Soms houden de mannen het hoofd bedekt, praten, lachen, loopen heen en weer met een vrijheid die men ternauwernood in een koffiehuis zou dulden.
En zelfs daar waar de houding welvoegelijk is, is het niet mogelijk uitdrukking te geven aan de verregaande onbeschaamdheid die sommigen ten toon spreiden. Tevergeefs tracht de maire aan de ceremonie het karakter van waardigheid te geven dat bij haar past, de omstanders, de jonggehuwden nemen zelf dikwijls een houding aan die in de war brengt en die bijna een beleediging is voor den vertegenwoordiger der wet. In de naburige zaal maken zij die hun beurt afwachten zulk een lawaai, dat de bode er orde moet gaan houden en hun het stilzwijgen moet opleggen.’
Hij die dit schrijft is maire van een van de rijke arrondissementen van Parijs. Wat zou het zijn indien we de klachten vernamen uit de werkmanswijken.
Wij begrijpen dan ook dat het nieuwe wetboek van Zwitserland een even koene als verstandige innovatie makend, toestemming geeft bij ons van art: 116 tot het sluiten van een huwelijk elders dan in de trouwzaal op het gemeentehuis.
Wie zegt ons dat deze uitzondering niet regel zal worden voor degenen die er niet aan hechten om zich in het publiek ten toon te stellen bij het begaan van een zoo intieme handeling en die denken dat ze zou winnen aan ernst, wat ze verloor aan luidruchtige openbaarheid.
De traditioneele eer zou er niet minder geldig door worden, wanneer ze niet langer fluisterend werd uitgebracht in een openbaar gebouw, ten overstaan van een ambtenaar van den burgerlijken stand, die vol vertrouwen eene belofte inschrijft die voor het leven bindend is en door een klank bevestigd werd die niemand gehoord heeft.
M. Paul Abram schijnt zich bij deze nieuwigheid aan te willen sluiten door een voorstel dat hij in een pas verschenen boek doet. Hij verlangt dat men bij de huwelijksvoltrekking, de openbare acte laat vervangen door een eenvoudige private acte die geregistreerd wordt op het bureau van den burgerlijken stand of op het kantoor van een ambtenaar van het ministerie.
‘De regeling der goederen is die van de scheiding’ schrijft hij, ‘hierdoor verdwijnen de geldhuwelijken, de bruidschatjagers komen platzak thuis. Het huwelijkscontract houdt op een handelszaak te zijn. Gemakkelijk gemaakt, ontdaan van de prikkelende geldkwestie, wordt het van een hoog zedelijk gehalte, daar het zich op niets anders kan gronden, dan op gevoelens van genegenheid en liefde.’
Waarlijk, men vraagt zich af waarom men niet op deze wijze het huwelijk tegelijk gemakkelijker - waardiger zou maken.
Op het oogenblik dat men zich overal en in alle landen terecht beklaagt over het afnemen van het geboortecijfer, wordt het tijd om het huwelijk te omringen met alle waarborgen van geluk, duur en ernst. Daarom moet men degenen die het willen sluiten er toe voorbereiden, het te beschouwen niet als een maatschappelijke noodzakelijkheid, maar als de verwezenlijking van een vurigen wensch.
En door er niet eene noodzakelijkheid van te maken waaraan het jonge meisje haast niet ontkomen kan, zal men het huwelijk zijn volle gewicht, zijn volle waardigheid doen behouden. Laat ons bovendien erkennen dat zoo niet alle vrouwen onvermijdelijk voor het huwelijk zijn voorbestemd, zij die het langaan er geen vernederende, gewillig aanvaarde dienstbaarheid in moeten vinden, maar vrijheid en gelijkheid, die er den onwheidbaren zetel van den huiselijken haard van maken, van het huisgezin - van de maatschappij.
G. CHASTAND.
Geautoriseerde vertaling van L.M.