De Hollandsche Lelie. Jaargang 27
(1913-1914)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdOranje-Nassau.
| |
[pagina 575]
| |
regeering kwam, en bleef tot den jare 1393, welke weder door den stam van de Chalon, werd opgevolgd tot het jaar 1530. De laatste van dezen stam was Philibert, die tot erfgenaam stelde René de Chalon de Nassau, zoon zijner eenige zuster Claude de Chalon, gesproten uit haar huwelijk met Hendrik, Graaf van Nassau, oom van Prins Willem I, aan wien deze de spreuk van zijn huis Je Maintiendrai, ontleend heeft. Van dezen zijn vollen neef erfde de grondlegger onzer vrijheid het Prinsdom Oranje waarvan hij den IXen van dien naam was. Hij zond er ter regeling der openbare aangelegenheden zijn broeder Lodewijk heen; dezelfde die op zijn 37e jaar op de Mookerheide, met zijn broeder Hendrik, het leven liet, en wiens nagedachtenis ook te Oranje, als hersteller van den Staat, lang in zegening bleef, daar hij niet alleen het gezag des Prinsen, maar tevens de orde en het recht, de Hoogeschool en het onderwijs door zijn beleid op een goeden voet bracht. Met moeite echter werd deze bezitting door de nakomelingen van Willem I gehandhaafd, daar zij steeds aan het bestuur van ondergeschikte personen moest worden overgelaten, en Frankrijks invloed hoe langer hoe meer onwederstaanhaar werd. Na den dood van Frederik Hendrik, zond zijn weduwe, Amalia van Solms, onzen Huygens naar het Fransche Hof, om het Prinsdom weder aan het Oranje-Nassau geslacht te brengen, waarvan hij in zijn dichterlijke auto-biographie op waarlijk naieve wijze verslag geeft. Een prent door J. de Visscher naar Pieter Post heeft het gedenkwaardig feit vereeuwigd van den goeden uitslag der pogingen van ‘Constantijn’. Men ziet daarop afgebeeld: ‘Ordre en toestel van den Eed van getrouwigheyt, gedaen door de Steden en Ingezetenen van het Vorstendom Oranje, aen syn Hoogheyt den Heere Prince Wilhehn Hendrick van Nassau, haren Souverein, present den Heere van Zuylichem, en het gansche Parlement. Geschiedt tot Oranje den 7 May 1665.’ Het Prinsdom Oranje kwam na het overlijden van Prins Willem III, opnieuw in de macht van Lodewijk XIV, en het bleef in Frankrijks macht, aan ons Vorstelijk huis slechts naam en spreuk (Je Maintiendrai) overlatendeGa naar voetnoot*). Onze Koningin had dus recht om te spreken van Fransche afkomst (zeer zijdelings in elk geval, want de latere afkomst van Louise de Coligny, valt ook meer zijwaarts), maar Haar huis is nader verwant aan de Nassau's, zoodat het begin van het ‘Wilhelmus’-lied: Wilhelmus van Nassauwen, ben Ik van Duitschen bloed. een zeer geëigende regel is. Trouwens niet mag vergeten worden, dat alle nationale liederen niet altijd even steekhoudend zijn. Het pathos en de rhethoriek winnen het van de logica. Ontleden moeten we ze niet. Zij zijn ontstaan (of gemaakt) evenals toasten en dergelijke geestdriftige ontboezemingen, welke ontboezemingen men moet brengen in de lijst van den tijd van haar ontstaan. Zelfs geloof ik, dat de muzikale compositie het meeste gewicht in de schaal legt. Het grootste deel der zangers kent van de gecomponeerde verzen op zijn best eenige regels. Uitgestorven is het huis van Oranje-Nassau niet; het laatste mannelijk oir is met het lijk van Koning Willem III ten grave gebracht, maar het huis is blijven voortleven in onze Koningin, en belooft voortzetting in Prinses Juliana. De Oranjekleur wordt dus in geen anderen zin gebruikt dan als sprekende hulde-kleur, welke traditioneel is geworden. Willen we nationaal doen, dan drage men de Nederlandsche driekleur, welke helaas met den Standaardwimpel, rood-wit-blauw, op de koninklijke lands-paleizen heeft moeten plaats maken voor de familievlag van de Koningin.
A.J. SERVAAS VAN ROOYEN.
's Gravenhage, 9/2 1914. |
|