| |
Aan de Correspondenten.
Het ligt in mijn bedoelen de opgehoopte correspondentie ten spoedigste af te doen, - vandaar dat ik, voor 't oogenblik, mij bepaal tot korte antwoorden, teneinde zoodra mogelijk weer méér plaats te kunnen afstaan aan deze zoo geliefkoosde rubriek.
Red. Holl. Lelie.
| |
Correspondentie van de redactie met de abonnés
De redactrice van de Holl: Lelie brengt ter kennis van de lezers van dit Blad, dat zij géén manuscripten of brieven, haar naar aanleiding der redactie-aangelegenheden toegezonden door niet-abonnés, kan beantwoorden langs particulieren weg. De correspondentie in dit Blad dient zoowel tot de beantwoording van brieven, als tot de mededeelingen betreffende aangenomen en geweigerde bijdragen, en zij, die zelve geen abonné of abonnée zijn, kunnen dus niet verwachten langs een anderen dan den correspondentie-weg te worden beantwoord. Wanneer zij door leesgezelschapkring, of samen-lezen, of op welke wijze dan ook, gelegenheid kunnen vinden de correspondentie-rubriek te volgen, dan is de redactrice bereid hen dáárin te beantwoorden.
Op dezen regel wordt voortaan géén uitzondering meer gemaakt, en afzonderlijke nummers, correspondentie-antwoorden aan niet-abonné's behelzend, worden niet meer toegezonden.
Alle brieven moeten, om in de d.a.v. week omgaand te kunnen worden beantwoord, uiterlijk Zaterdag-ochtend in mijn bezit zijn.
Redactrice
P.S. Het spreekt vanzelf, dat deze regel alleen geldt voor eerstbeginnenden, èn voor briefschrijvers, die in de corr:-rubriek thuisbehooren.
C.K. te N. - Ik zou U particulier hebben beantwoord, ware het niet om dat P.S. van U, waarin gij vraagt het U niet kwalijk te nemen dat gij mij met ‘mevrouw’ betitelt. Die vraag namelijk bewijst hoe het noodig is dat ik voor de zooveelste maal in het publiek de verzekering geef, hoe het mij absoluut onverschillig is hoe men mij betitelt, met ‘mevrouw’, met ‘mejuffrouw’, met ‘freule’, met enkel ‘Anna’ (als men van dit principe is), hoè dan ook, voor mij-persoonlijk maakt dat niet het minste verschil. Ik ben een lid van de geadelde familie de Savornin Lohman, en ik zie dus niet in waarom ik, door het weglaten van mijn mij dus rechtens toekomenden titel van freule, den schijn op mij zou gaan laden, als behoorde ik niet tot die familie, en ook vind ik het freule-titeltje een groot gemak wijl het in onze maatschappij, en gegeven den aard der meerderheid van het menschdom, heel veel voorrechten van allerlei aard meebrengt. Voor de rest echter laat het mij-persoonlijk zoo koud als een steen of men mij freule noemt of iets anders. En, omdat er ook bij U in dit opzicht misverstand schijnt te heerschen, wil ik dat misverstand gaarne openlijk wegnemen. ‘Mevrouw’ vind ik-persoonlijk een gekke manier van een ongetrouwde vrouw aanspreken, zoo iets alsof 't mensch er zich voor geneeren moet dat ze geen ‘wettigen’ man opdeed, en zich daarom maar de allures geeft van getrouwd-zijn, maar, alweer, als een ander mij zoo gelieft aan te spreken dan is dat haar of zijn zaak, niet de mijne. En dan heb ik er niets tegen. Zelve zou ik 't mal vinden mij ‘mevrouw’ te noemen om bovengenoemde reden, en vind ik alle ongetrouwde juffers mal die zichzelven zoo betitelen. - Waarom ik U particulier had willen antwoorden? Om U te zeggen hoe warm en oprecht ik voel voor de zaak waarover
gij een stuk wenscht in te zenden voor de Lelie, reden waarom ik het dus gaarne zal opnemen. Van den
| |
| |
vorm zal het afhangen of ik het als artikel dan wel als gedachtenw. kan plaatsen. Maar geplaatst wordt het. Voor mij is het vredes-gehuichel een der weerzinwekkendste uitwassen van het schijnchristendom waarmee onze huichel-maatschappij zich tooit, terwijl zij ondertusschendóór de schandelijkste oorlogen toelaat, aanmoedigt, op het touw zet zelfs, alles uit het meest laagstaande eigenbelang achter de schermen. Zendt dus s.v.p. het stuk.
W.H.I. (den Haag). - Gij geeft geen ps. op, en zult dus, hoop ik, U hierin herkennen. - Uw vraag is niet gemakkelijk te beantwoorden, want, om U. de waarheid te zeggen, komt het mij zoo'n beetje voor dat Uw beschermelinge lijdt aan te véél gevoel van eigenwaarde. Dat zou ik zoo zeggen uit de bijvoeging dat zij ‘tot alles in staat is’. Menschen, die op dien leeftijd denken dat ze, zonder eigenlijk tot iets bepaalds te zijn opgeleid, nochtans tot ‘alles bekwaam’ zijn, stooten juist daarom zoo heel dikwijls hun hoofd, omdat zij niet weten zich te buigen, gelijk gij immers ook schrijft, dat zij hare betrekking opgaf wegens haar ‘groot gevoel van eigenwaarde’. Zie, als men het eigen brood moet verdienen, dan moet men niet eigenwaarde verwarren met hoogmoed. Geloof me, ik, die op denzelfden leeftijd ongeveer Uwer protégée, nog iets jonger, van een rijk verwend freuletje, eenig-meisje, uit een hooge positie, mij plotseling zag overgeplaatst in de noodzaak tot eigen brood verdienen, ik kan van zoo iets uit eigen ervaring meespreken. Ik nam, toen het noodlot mij aldus ineens trof, in die dagen een betrekking aan in Schotland als onderwijzeres (in Engeland en Schotland behoeft men geene staatsactes te hebben om onderwijs te mogen geven), en ik herinner mij nog zoo levendig hoe aanmoedigend mijne rijke familie mij terstond voorspelde ‘Dat houd jij toch niet vol; daarvoor ben jij te verwend’. Ja, verwend was ik in sommige opzichten, en gewend was ik 't zeker ook niet, maar, volgehouden heb ik 't wel, zóó volgehouden tot tevredenheid mijner superieuren, dat ze mij gráág hadden willen behouden na afloop van het jaar indien ik toen niet had moeten teruggaan naar mijn vader, die dat wenschte. En, weet ge wat mij in dat jaar zoo dikwijls is gezegd door mijne superieuren, dit: hoe het hun zoo verwonderde en meeviel, dat ik mij
zoo flink en zonder klagen schikte in deze zoo andere positie als waartoe ik was opgevoed, en alles wat daaraan was
verbonden gewillig volbracht als iets dat vanzelf sprak. Ziet gij, m.i. verwarren heel veel menschen eigenwaarde met hoogmoed. Als men een betrekking aanvaardt, steekt er geen schande in dat men moet doen wat die betrekking meebrengt. Integendeel, hoe flinker en eenvoudiger men het opgedragen werk volbrengt, hoe meer eerbied men zal afdwingen. Uit hetgeen gij mij schrijft meen ik de gevolgtrekking te mogen maken, dat Uw protégée in dit opzicht mank gaat aan het hedendaagsche euvel van zichzelve heel hoog te stellen, zichzelve en hare bekwaamheden, en daarbij te vergeten dat, zelfs waar het hoogst-bekwame menschen geldt, nochtans het aanbod van goedekrachten veel grooter is dan de vraag er naar. - Vergis ik mij in mijne vooronderstelling, duidt het mij dan niet ten kwade, ik wil U graag naar mijn beste weten raden, maar, denkt gij heusch dat ‘geheel en al onafhankelijke posities van 600 à 700 gulden salaris’ zóó gemakkelijk zijn te vinden voor vrouwen (en mannen ook).? - Laat ik U een geval noemen - reeds eenige jaren geleden echter - dat vrij veel overeenkomst heeft met dat van Uw protégée. Het gold een mijner bekenden, een zeer rijk meisje vroeger, wier vader zijn fortuin verloor, en die daarop kinderjuffrouw werd om zich te kunnen er doorheen slaan. Zij-ook voelde zich in die positie niet gelukkig, en is daarop - nog een paar jaren ouder was ze dan Uw protégée nu is - gaan studeeren voor verpleegster. Na afgelegd examen bleef ze in de ziekeninrichting, werd hoofd-verpleegster, en had een uitstekenden naam. (Later erfde ze, en gaf om die reden hare betrekking, die haar zeer voldeed, definitief op). Misschien zon deze weg ook aanbevelenswaardig zijn voor Uw protégée? - Dan zijn er ook wel andere beroepen nog, als b.v. particuliere secretaresse, stenographie, postei ijen, photographie, boekhoudster. Maar, op elk gebied is groote concurrentie. En, ‘algeheele
onafhankelijkheid’.? Wie, die zijn brood verdient, heeft die? Men heeft altijd rekening te houden met chefs,
met collega's die iemand het leven zuur kunnen maken of aangenaam, met allerlei omstandigheden van buiten-af ook. Toevallig zag ik dezen winter nog een geval, van iemand die werkelijk zeer bekwaam was in haar vak, die de beste getuigenissen kon overleggen van haren chef, bij wien ze lang in betrekking was geweest, en die haar wegens den achteruitgang zijner zaken moest laten heengaan tot zijn eigen grooten spijt - en die nochtans nergens iets kon vinden in haar lijn, zóó overvoerd is de markt. Aan den anderen kant, met ernstigen wil en groote toewijding aan de gekozen loopbaan, zal er op dien leeftijd, dien gij noemt, stellig nog wel een geschikte weg te vinden zijn. Maar, ik raad U in gemoede, laat zij hare ‘eigenwaarde’ zoowel als haar geloof tot ‘alles bekwaam te zijn’ een beetje aan den kant zetten, en zich liever voorhouden dat zij de menschen méér noodig heeft dan deze 't haar hebben. Gij schrijft absoluut niet welke neigingen zij heeft, waartoe haar karakter zich leent, b.v. tot een zittend dan wel tot een werkzaam leven, tot een met het hoofd arbeiden dan wel tot verpleegster, huishoudster, of zoo iets. Geef ook daaromtrent eenige nadere gegevens. Wat dunkt U van een handelszaak? Indien zij eerst als leerling en juffrouw kan aanvangen, zou zij zich kunnen opwerken tot mede-directrice. Zulke betrekkingen geven zooveel als gij noemt en soms méér. Een goed onderwezen beschaafd meisje zou stellig in die richting wel slagen op den duur, maar, alweder, men moet dan beginnen met zich kunnen schikken naar anderen en chefs.
Piet. - Ja, Veenhuizen is inderdaad een belangrijk onderwerp, dat ik zeer geschikt vind ter behandeling. Neen, ik geloof niet dat de kwakzalvers meer zouden gaan rekenen dan zij nu doen indien het artsenmonopolie werd afgeschaft, maar wèl ben ik overtuigd dat de artsen daardoor genoodzaakt zouden wezen minder hooge rekeningen te schrijven. Immers, de groote
| |
| |
concurrentie zou hen daartoe dwingen, maar zou evenzeer de kwakzalvers beletten al te duur te worden. Met U ben ik het eens dat de apothekers evenzeer zeer duur zijn; dat ligt echter aan de doktoren, die zulke dure medicijnen voorschrijven. In Duitschland is de prijs dien een apotheker voor elk medicijn mag vragen wettelijk geregeld. - - Voor zoover ik weet wordt niet alle visch levend gesneden. Overigens, indien gij op dat gebied consequent redeneert, wordt de quaestie heel moeilijk op te lossen, daar de geheele natuur van wreedheden aan elkaar hangt. Waar is de grens? Zoo b.v. kan ik voor mij maar niet begrijpen, dat een vegetariër aan een plant niet evengoed bewust leven toekent als aan een dier. Waarom mag hij dan dat leven wèl nemen voor zijn voedsel? En dan nog iets Als men consequent doorredeneert, dan zou men ongedierte, (b.v. luizen op een lichaam of op het hoofd) oók maar moeten laten tieren. Zoo is er zoo veel dat niet valt op te lossen. Voor mij is de quaestie bovenal eene van willekeurige onnoodige wreedheid, zooals b.v. het jagen, het levend snijden van visch, het mishandelen, het africhten op wreede wijze tot ‘kunstjes’, enz., enz. De heele schepping is wreed. Eens heb ik bij toeval een kat een vogel zien grijpen. Na dien tijd haatte ik katten. Totdat ik inzag dat het dier 't toch niet helpen kan als het zijn instinct volgt, en dat de vogel op zijn beurt immers het insect opeet, enz., enz. - Ik vind het geen opzettelijke wreedheid dat een vogel zijn prooi levend opeet, dat is zijn instinct, en is iets geheel anders dan het martelen van een dier uit ‘plezier’, zooals sommige menschen en kinderen soms doen. Dat een kat eerst speelt met de muis heb ik nooit gezien, en van kattenliefhebbers heb ik steeds gehoord dat het niet waar is. Ik ben zoo blij dat ik door de Lelie velen leerde méér nadenken over onze verplichting
aan de dierenwereld. Die is zoo oneindig groot. - Neen, ik heb dat stukje in de Telegraaf niet gelezen. Weet dus niet wat gij bedoelt. - Dat gij Uw stukjes met Uw naam onderteekent is mij steeds liever dan een pseudoniem. Zal ik het dus maar veranderen? - Gij maakt een verschil tusschen het bierbrouwen der protestanten, die ik opnoemde, en dat der R.K. kloosters omdat, zegt gij, 'de eersten het doen om eigen voordeel en de laatsten ter wille van hun ‘geloof’, (d.w.z. de uitbreiding hunner kerk). Als ik U goed begrijp dan schijnt gij de protestanten om die zelfzucht minder te veroordeelen dan gij het de R.K. kloosters doet. Mij gaat het juist omgekeerd. Het moge een dwaling zijn te denken dat men goed doet door goede werken te bevorderen met geld verworven door alcohol-verspreiding, in elk geval vind ik dan die dwaling veel vergefelijker dan het voor eigen genotzucht geldverdienen door alcoholverspreiding van de door mij genoemde protestantsche christelijke bierbrouwers. Dat zulke klooster-brouwerijen door hun overmacht an deren in den grond boren, hebben zij gemeen met elke gróóte zaak. Een zoo groote brouwerij b.v. als die van den protestantschen heer Hovy zal stellig evenzeer de ondergang zijn van kleinere In dit opzicht moet elke kleine nering het afleggen tegen de overmacht van vennootschappen, maatschappijen, kloosterorden, Leger des Heilsorganisaties die arbeid te koop bieden, enz. enz. Dáárin kan ik echter niets onzedelijks zien. - Wel, waarom zoudt gij Uwe meening niet openhartig schrijven aan mij? Dat vind ik juist aangenaam.
Leo. - O toch, beslist, heb ik U indertijd verzocht niet over dat boek te schrijven. Ik herinner mij nog mijn eigen uitdrukking: ‘Die schrijver (of dat boek van hem, dat weet ik niet meer) is te bekend, ook in de vertaling.’ - Ik zal Uw feuilleton nu spoedig plaatsen. Ja, ik vind het heerlijk dat gij zulk een medestrijder zijt in zake dierenbescherming. - Zeker, onze wederzijdsche vriendin at bij ons, en, wat gezellig! Tenminste, dat vonden wij, mijn vriendin en ik! Hartelijk gegroet.
A.W.V. te Z. - In dank maakte ik van Uw zending gebruik. Voor Uw bijgaand briefje mijn dank.
Elsa. - Ik heb Uw stuk geplaatst als ged., Uw warme flinke woorden verdienen juist zóó onder het publiek te komen als ze U uit de pen kwamen. Het doet goed zulk een eerlijke oprechte verontwaardiging te lezen, en ik dank U dat gij aan Uw ingeving gevolg gaaft, en het stukje mij toezondt. Als gij ooit weer eens iets zendt voor den druk bestemd, beschrijf dan Uw papier aan één kant slechts. Hartelijk dank.
L.C.H. - Voor ditmaal wil ik Uw vertaling als feuilleton opnemen, maar, zendt voortaan geen vertalingen uit zóó bekende tijdschriften, die ten onzent zóó veel worden gelezen. Ik-zelve óók had het reeds in het bewuste nommer in het oorspronkelijke gelezen.
Nora. - Hartelijk dank voor de mooie kaart.
Lot. - Welk een treurige tijding! Ik begrijp zoo goed wat gij verliest, want ik heb al Uw vroegere brieven over hem zoo volkomen in mijn geheugen. Alles wat gij mij toen van Uw verhouding tot hem hebt verteld, zegt mij duidelijker dan vele woorden dat gij eerst recht eenzaam zult zijn thans! En alles zoo plotseling! - Ja het leven geeft ons soms tijden door te maken, waarin het schijnt alsof alle leed tegelijk komt, en alsof we de kracht zullen missen het te torsen. Maar, denk aan Uw kind. Hij heeft U noodig. Dien gij verloren hebt was Uw steun. Wees gij dat nu op Uw beurt voor Uw jongen. Gij moet U -zelve terugvinden. O, ik ben zeker dat gij kalmer zult worden als Uw leven weer is geregeld, en gij hebt kunnen berusten. Het ergste vind ik dat besluit der scheiding. Moet het? Zou Uw kind onder vreemden niet veel méér nog verliezen dan hij ontvangt door het toezicht en de overmacht over hem, waarin gij wellicht thans te kort schiet? Een jeugd onder vreemden is zoo vreugdeloos. Hoe dankbaar en hoe lief en vertrouwelijk hebt ge mij steeds verteld van Uw innig samenleven met hem! En daaraan wilt gij nu een einde maken? - Doe het niet. Het kàn niet goed zijn dat gij, als moeder, hem op dezen leeftijd alleen laat. Moederliefde is het mooiste en heerlijkste waaraan een man kan terugdenken later, als hij den strijd
| |
| |
van het leven heeft te aanvaarden. Wees sterk, in naam van Uw kind, wees U-zelve, laat U niet wijs maken dat gij goed doet door hem in vreemde handen te geven. Dat is zwak egoïsme, dat voel ik. Toe, denk er nog eens over na. Ik ken U al zoo lang, U en Uw jongen. Ik heb nog zijn Kerstkaartje. Het is mij alsof ik U persoonlijk ken, U en hein. - Luister nu eens niet naar den raad van jan en alleman, maar naar de stem der natuur, die gebiedt dat eene moeder haar eigen kind verzorgt en opvoedt totdat het volwassen is, en haar niet meer behoeft. Geloof mij, dat is normaal. En daardoor zult gij-zelve ook weer normaal worden. Geen jeugd onder vreemden, hoe goed en noodig tucht ook moge zijn, kan goedmaken het gemis aan trouwe echte moederliefde. Als gij U-zelve beheerscht, en tot U-zelve zegt: ik wil, om mijn jongen wil ik, dan zult gij ook kunnen, ook kunnen hem opvoeden, en hem kunnen leeren gehoorzamen, en over hem weten de baas te blijven. - Denk nog eens ernstig, heel ernstig na, eer ge zulk een besluit uitvoert. En wees overtuigd van mijn belangstelling in U.
Rolandus. - Als ge het goed vindt dat het als feuilleton wordt geplaatst (en misschien dan nog lang moet wachten, want eerst moet een ander lang feuilleton aan de beurt komen), dan wil ik Uw bijdrage wel aannemen. - Dat hoor ik dan nog wel? - Ja, de heer Servaas van Rooyen komt steeds flink en royaal uit voor zijn meening. Dat vind ik met U. - Wat aangaat de quaestie van ‘plaatselijke keuze’, ik geloof niet dat enkel geheel-onthouders op het verzoekschrift teekenen, want onder degenen die de zaak hier in den Haag met hun naam steunen zijn menschen die beslist niet geheel-onthouder zijn. - Ja, dat wij geestverwanten zijn in zake dierenbescherming wist ik, ook dat gij een ‘Frits’ hebt bezeten, maar natuurlijk, als men tegen den onwil van de overmacht moet oproeien, dan is er niets aan te doen, wanneer men niet onafhankelijk is. Juist in Uw geval vind ik het van hen een dubbele schande, want, waar ter wereld is nu het houden van honden gemakkelijker dan buiten? Enfin, gij kunt er niets aan doen. Hartelijk gegroet.
L.H.v.B.S. - Gij geeft geen pseudoniem Ik dank U ten zeerste voor Uw hartelijke woorden in zake mijn dierenliefde, en mijn artikel over het jagen van den prins. - Ik ben het zoo geheel met U eens waar gij schrijft: ‘Het is het werk der dierenbescherming te helpen uitroeien oude vooroordeelen en soms hooggeplaatste personen tot hunne plicht te durven roepen in het belang der menschelijkheid en der openbare zedelijkheid.’ Helaas echter, heel dikwijls durven ook de dierenbeschermers de hooggeplaatsten niet aan, en juist daarom verheug ik mij zoo over de flinke houding van ‘De Dierenvriend’, en over de daarin voorgekomen ingez. stukken naar aanleiding van het overgenomen prins-artikel van mij. - Indien de prins in dezen een beter voorbeeld gaf, dan zou de heele hofkliek hem navolgen. Het gansche drijfjachtenplezier (?) is immers ook dóór hem, den prins, ingevoerd. Het zit niet in de Hollanders, het is eerst een mode geworden dóór den prins, en ik vind het alleszins lofwaardig in de koningin dat zij in dezen althans een goed voorbeeld geeft door niet met hem mee te gaan (zooals vele andere vorstinnen doen), en ook niet deel te nemen aan jacht-lunchen, enz. Moge zij hierin zich-zelve getrouw blijven. - Ook wat gij schrijft over circusgenoegens (?) enz., is mij uit het hart gesproken. Indien de menschen maar meer wilden nadenken over de wreedheid van dat alles! Maar de meesten willen liever niet nadenken. Zooals mij eens eene dame schreef: ‘De Lelie maakt je het leven zoo moeielijk, want zij dwingt je over allerlei quaesties te denken, en dat doe ik liever niet.’ (Cursiveering van mij). - Gelukkig zijn er daarentegen velen die mij met dank schreven: ‘U hebt mij leeren nadenken, leeren stilstaan bij 't lot van den naaste.’ - Dat is een heerlijke voldoening voor mij. Ook Uw hartelijke brief was mij een welkome
spoorslag. Vriendelijk dank ervoor!
J.W.S. - Uw brief kwam te laat voor de vorige corr. - Neen, ik kan niet terugkomen op mijn sluiting van het debat. Ik ben bereid U de gelegenheid te geven in een zakelijk artikel (zonder terugslag op mijne beschouwing) Uw standpunt uiteen te zetten, van a.s. arts die als zóódanig is vóór het artsenmonopolie. Maar ik kan onmogelijk als redactrice met elkeen in gedachtenwisseling treden over mijn eigen stukken in de Lelie. Om U mijn goeden wil te toonen heb ik Uw ged: de eerste maal opgenomen, en er mijn antwoord onder geschreven. Nu echter is de zaak, wat mijn stukje aangaat, daarmee afgedaan. Wilt gij over het artsenmonopolie schrijven op eene zakelijke wijze, mijnentwege. Alle artikelen worden gehonoreerd, belletrie wordt wël opgenomen, maar ik moet U waarschuwen dat er veel plaatsgebrek is. - Geweigerde ged: worden niet teruggezonden, andere bijdragen wel, mits porto terstond is bijgevoegd tot dat doel. Alle bijdragen worden gehonoreerd maar ged: natuurlijk niet. - Overigens moet ik U danken voor Uw zeer beleefden toon van schrijven aan mij en Uw ridderlijk excuus aanbieden, ook voor Uw instemming met mijn stukje over tweeërlei moraal. Ik geloof dat een man in die dingen zuiverder ziet dan de meeste vrouwen het doen, en dat ik-zelve eene der weinige uitzonderingen ben van mijn eigen geslacht, die hierin eerlijk weet te oordoelen en te onderscheiden.
P.E. - Hartelijk dank voor Uw schrijven. - Ja. ik weet dat de Holl: Lelie altijd heel wat wrijving van gedachten geeft aan voor- en tegenstanders. Is dat niet het beste bewijs dat zij iets heeft te zeggen, dat zij er inslaat? Alleen onbeduidende leuterblaadjes wekken nooit tegenspraak, - want zeggen enkel gemeenplaatsen. - Ja, mijn correspondentie was dezen zomer helaas zeer opgehoopt geworden, maar gelijk gij ziet antwoord ik thans omgaand. Hartelijk dank voor Uw instemming met mijn durf. Inderdaad, er behoort wel eens wat moed toe om het zoo ronduit te zeggen als ik 't doe. Maar, ik kàn nu eenmaal niet anders. Daarom komt het bij mij vanzelf. - Uw mededeeling over de uitwerking van de Lelie is voor mij dan ook een
| |
| |
groote voldoening. Mijn gezondheid, waarnaar gij vraagt, kon wel beter zijn op dit oogenblik. Ik heb er dezen winter te veel van gevergd. Nu laat mijn hart mij in den steek! Enfin, Nauheim nadert nu reeds weer! Hartelijk gegroet.
J.K. - K. - Ja, zendt het gerust opnieuw ter beoordeeling. Ik wil gaarne de omwerking lezen.
C.J.v.B. te R. - Het auteursrecht vervalt aan den uitgever der Holl. Lelie. Indien gij hem echter toestemming vraagt tot die bewuste vertaling, geloof ik zeer zeker dat hij U die, in een geval als het onderhavige, niet zal weigeren. Gij moet hem echter even die toestemming vragen. Voor elke eventueele opname in een ander Blad opnieuw, geloof ik.
| |
Bericht.
Alle loopende corr. is hiermede afgedaan. Alleen die welke is blijven liggen gedurende mijn gewrichtsrheumatiek-ziekte te Bad-Nauheim, in den zomer van 1912, ligt thans nog ter afdoening wachtend.
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN.
|
|