De Hollandsche Lelie. Jaargang 27
(1913-1914)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdGedachtenwisselingen.
| |
II.
| |
III.Geachte Redactrice.
In ‘Het Volk’ las ik dezer dagen: - De Noorsche ingenieur Aasen heeft een nieuw moordtuig gekonstrueerd, dat in ontzettende uitwerking al wat bekend is overtreft. Het is een soort artillerie zonder bediening, die hij ‘mijngranaat’ noemt. Het ding bestaat uit een granaat van slechts 9 pond gewicht, die aan een ketting onder den grond verborgen wordt. Op het oogenblik, dat bijv. een bataljon soldaten zich ter plaatse van het verborgen moordtuig bevindt, wordt het met een electrische geleiding in werking gesteld. De granaat schiet dan omhoog, doch wordt ter hoogte van een Meter boven den grond tegengehouden. Deze schok bewerkt haar ontploffing en nu vuurt zij 400 kogels naar alle zijden uit. Deze kogels hebben zulk een geweldige draagkracht, dat zij op een afstand van 12 Meter nog een plank van 10 centimeter dikte doorboren en op 100 Meter afstand nog volstrekt doodelijk treffen. Men heeft zich slechts de uitwerking van zulk een helsche machine op een troep marcheerende soldaten voor te stellen, om te beseffen wat een afzichtelijk resultaat de techniek in dienst van het barbaarsche militarisme hier weer heeft voortgebracht. -
Is het niet ontzettend, is het niet afschuwelijk dat in onze verlichte 20e eeuw een ontwikkeld, intellectueel begaafd man, de hem geschonken talenten op dergelijke wijze misbruikt, zijn vernuft laat werken om een werktuig uit te vinden, waarmede hij in een miniem oogenblik tijds 400 argelooze menschen kan berooven van het kostbaarst bezit: hun leven? De arbeider, die in een oogenblik van drift z'n patroon een klap geeft, de kermisvierende boer, die zijn mes trekt, wordt zwaar gestraft, iedereen wijst hem na, hij misdeed, hij tastte het leven aan van één zijner medemenschen; dat kan geen redelijkdenkend, geen warmvoelend mensch goedkeuren. En dan die moordenaar, waarvan de kranten ons zulke verkwikkelijke verhalen te lezen geven, die achtereenvolgens al zijne familieleden vergiftigde! Verschrikkelijk, niet waar? Maar hoe ontzettend groot is dan niet het misdrijf van een man als ingenieur Aasen, die in koelen bloede, kalm overdacht, het leven van | |
[pagina 552]
| |
honderden, van duizenden menschen in de waagschaal durft stellen, menschen, die voelen, lijden en denken, levende wezens, die misschien vrouwen hebben en kinderen. Als daar straks zijn ‘uitvinding’ wordt geëxploiteerd en duizenden onschuldige, jonge, sterke mannen komen op verschrikkelijke wijze. om 't leven, duizenden vrouwen missen haar man, duizenden kinderen hun vader. Als dan de klachten, de vervloekingen der rouwdragenden opklinken ten hemel, zal dan ingenieur Aasen kalm kunnen toezien en rustig denken? Dat is mijn werk! Wat zullen de regeeringen doen? Zullen zij dankbaar het ontwerp aanvaarden, de gruwelijke slachtmachine laten vervaardigen om er in tijd van nood’ het lieve vaderland mede te verdedigen tegen den vijand? Wie weet, zal misschien ingenieur Aasen gedecoreerd worden! O, wanneer zal de vloek van het militarisme ophouden de menschen te maken tot krankzinnigen, tot beesten? Wanneer zal men de jonge staatsburgertjes, de kinderen, iets anders, iets edelers leeren dan de fraaie, versleten leuzen: Voor God en den koning, tot heil van 't vaderland, e.d. phrazen? Wanneer zal men leeren begrijpen dat er bij de tegenwoordige manier van oorlogvoeren tenminste geen sprake meer kan zijn van dapperheid? Alsof niet waarachtige vaderlandsliefde en eerbied voor het militarisme lijnrecht tegenover elkander staan! Wanneer zullen wij menschen toch eindelijk eens trachten onze naasten lief te hebben als ons zelve. Dan zullen niet langer vaderlandslievenden van het soort van ingenieur Aasen geéérd en geacht worden, dan zal men niet langer neerzien op den dienstweigeraar die zijn straf onderging en hem den weg tot elken werkkring versperren. Dan worden de rolletjes eens omgekeerd en kunnen we bij het geschiedenisonderwijs de kinderen misschien eens edeler helden toonen. O, wanneer zal hij komen, die heerlijke tijd, dat niet een enkele, maar alle menschen met medelijden spreken over menschen zooals nu ingenieur Aasen, als beklagenswaardige slachtoffers van heerschende wanbegrippen? Niet graag wensch ik mijne medemenschen iets kwaads toe, maar dat hoop ik toch, dat ingenieur Aasen eenmaal berouw zal gevoelen over deze daad, en dat zal werkelijk verschrikkelijk zijn. ELSA. |