trotsch op dat hij zoo over mij dacht als gij 't beschrijft. - En zoo diep ontroerde mij dat sterven van Uwen hond! O, een man die aldus kan voelen voor een dier, bewijst reeds dáárdoor dat hij heeft een mooie, nobele, fijn besnaarde ziel. En, gelijk ge terecht schrijft, het lieve trouwe dier heeft dat zijnerzijds ook geweten, en kon daarom niet sterven voor zijn trouwe vriend bij hem was. - Nog een ding, lieve mevrouw, Uw woorden over ‘geldmenschen’, zijn mij zoo uit het hart geschreven. Ik ken geen categorie van menschen - en hier in den Haag bloeit ze zoo welig - die mij meer tegen de borst stuit als die der poenen, der upstarts, welke meenen dat hun geld alles goed maakt, en dat hun auto en hun gebluf en hun protzig optreden in het publiek gelijk staan met den adel des geestes en die innerlijke beschaving, waardoor de superieure mensch zich onderscheidt van de groote, grof-besnaarde ‘men’. Ik moest schaterlachen om die ‘ervaring’ van U! Ja, zooals gij terecht zegt, kom bij zulke poenen maar eens in hunne villa's en salons; die alleen zeggen je reeds boekdeelen. Alles moet zijn zooals ‘de mode’ 't voorschrijft. Van eigen initiatief, van eigen cachet, van eigen persoonlijkheid geen spoor. Alles, de kleeren van mevrouw, en de auto en de stem van meneer, en de brutale toon van de kinderen, alles schreeuwt zoo luid mogelijk: Geld, geld, geld! Je kunt het niet altijd vermijden, als je niet onafhankelijk genoeg bent om een kluizenaarsleven te gaan leiden, (dat deed ik zeker als ik maar rijk genoeg was) om met dezulken om te gaan. Maar als ik ze ontmoet en met hen spreek, dan heb ik altijd een gevoel alsof de deuren van mijn innerlijk-ik vanzelf toeslaan. En, als ik van hun aangenaam gezelschap ben verlost, dan kijk ik mijn Benjamin eens in zijn mooie trouwe geheimzinnige hondengogen, en denk voor de zooveelste
maal: De groote meerderheid van 't menschdom staat oneindig lager, dan welke hond ook, lager in gevoel en verstand, in trouw, in zelfopoffering, in alles wat waarlijk is nobel. - Laat nog eens gauw van U hooren?
A. van A. - Juist had ik in de vorige Lelie eindelijk Uw brieven beantwoord, althans U gevraagd om een nieuwen, toen ik Uw ged: met bijgaand briefje aan mij ontving. - Zooals gij hebt gezien haastte ik mij aan mijne belofte te voldoen en antwoord omgaand. - Ook mijne vooronderstelling, dat gij intusschen wellicht zoudt zijn overgeplaatst, is dus bewaarheid. Dat gaat zoo in het Indische leven, maar, al is de verandering in veel opzichten voor U, wat conversatie betreft, en aanraking met de buitenwereld, een achteruitgang, gelijk gij óók schrijft, zij is toch heerlijk wegens de finantieele vooruitzichten, de Uw man te beurt gevallen onderscheiding, enz. Ook lijkt het mij-persoonlijk zoo veel waard, als men nog jong is, en zijn gansche leven voor zich heeft, aldus geheel verschillende streken van Indië, verschillende zeden en gewoonten, te leeren kennen. En gij houdt U er zoo flink onder, en maakt het altijd zoo wel in het zoo nieuwe leven. Heusch, als ik bedenk hoe ik vroeger steeds met een soort weemoedigen angst Uw brieven openmaakte, mij afvragend hoe moet ik haar raden, dan is mij-zelve een pak van het hart genomen dat het leven ineens ingreep, en U den kant uitvoerde dien ik-zelve voor U den waren vond, maar die natuurlijk niet gezocht mocht worden, die vanzelf moest zich aanbieden - - omdat zooiets - bij eene diepe natuur, als de Uwe - alleen dan tot wáár geluk leidt als ook de ware grondslagen aanwezig zijn. Zoo niet, dan zou het ongeluk eerst recht zijn veroorzaakt door zulk eene daad. - Juist daarom is elke brief van U mij een blijdschap. En ik erken hoe ik 't lief in U vind dat gij mij zoo trouw blijft schrijven, ook nu nog, Ik schreef U reeds vroeger: gij waart een extra-zorgen-kind eens voor mij, en daarom heb ik voor U steeds een extra-belangstelling in Uw geluk.
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN.